Papier, het boek en nieuwe media

Geschreven door Tycho Maas

Schrijf jij vaker op een scherm of op papier? De eenentwintigste eeuw is de eeuw van de digitale media, maar in de zeventiende eeuw was papier de modernste manier van communiceren. Papiergebruik nam explosief toe, terwijl drukkers en uitgevers volop experimenteerden met nieuwe druktechnieken, genres en marketing. Liedbundels en liefdesgedichten waren populairder dan ooit. Reisverslagen, pamfletten en almanakken brachten nieuws en roddels. Tragedies, komedies en kluchten vlogen als warme broodjes over de toonbank. Denk aan hoe in onze eeuw Wikipedia, socials en Insta-poëzie elke dag groeien. Toch zijn de literaire en typografische uitvindingen van toen nog steeds relevant, ook voor digitale media. Het lettertype dat je nu leest, de afmetingen van het scherm dat je op dit moment gebruikt en het formaat en de lay-out van de boeken in je schooltas hebben allemaal hun oorsprong in de zestiende en zeventiende eeuw. Onze digitale en papieren media zijn de nasleep van de explosie van papier en boekdrukkunst in die tijd.

Deze ontwikkelingen waren destijds zo revolutionair dat ze veelvuldig zijn afgebeeld. Een prachtig voorbeeld geeft Jan Luyken (1649-1712), dichter en één van de grootste etsers in de periode na Rembrandt. Bijzonder populair waren zijn etsen van beroepen; zijn boek Spiegel van het menselyk bedryf (1694) bevat er meer dan honderd. Luyken maakte vier aparte afbeeldingen over de vervaardiging van papier: het papier, de papierverkoper, de boekdrukker en de boekbinder. Dat zegt iets over het belang van deze beroepen.

Van lompen naar boek

De basis van het papieren boek waren lompen die werden gewassen met schoon water in een tobbe en vervolgens geweekt en vermalen tot losse vezels. Een watermolen zette hamers in beweging die de lompen fijnstampten tot een brij. In Luykens ets de ‘De papiermaaker’ zijn de wastobbe en watermolen duidelijk te zien. De papiermaker schepte met een schepraam of zeef de vezels uit het water en liet de ramen uitlekken. Het papier werd daarna op een viltlaag geschud om verder te drogen (koetsen) of werd simpelweg te drogen gehangen zoals te zien is in de achtergrond. Soms werd er aan het nog vochtige papier wat lijm toegevoegd om het te verstevigen of het werd gepolijst met een gladde steen. Luykens afbeelding toont echter een iets goedkoper proces: de vellen worden stevig samengedrukt in een pers. Uit oude vodden wordt nieuw wit papier gewonnen. Vandaar het epigram: ‘Al is het slecht, het komt terecht.’

Terwijl men in de werkplaats papier maakte, werd het in de winkel aan de straatkant verkocht. In de afbeelding ‘Het papier’ is de papiermolen in de achtergrond zichtbaar door de open deur van de winkel. Papier werd verhandeld door zogenaamde ‘factors’, dat waren papierkooplieden. In de winkel ligt het papier samengebonden tot balen en een winkelhulp zoekt in de rekken naar de juiste kwaliteit en het goede formaat. Een klant houdt het papier tegen het licht om het watermerk en de kwaliteit te beoordelen. Papier was behoorlijk duur. De papiermaker watermerkte zijn initialen in het papier als teken van kwaliteit. Een watermerk gaf vaak ook een aanwijzing over het gebruiksdoel: een posthoorn duidde op (wat grover) postpapier, terwijl een Franse lelie kon duiden op gepolijst papier voor mooie boeken. Duurdere of luxere boeken – van groot formaat of voorzien van afbeeldingen, al dan niet in kleur – werden dan ook veelal op bestelling gemaakt, dat wil zeggen: per stuk met door de opdrachtgever zelfgekozen papier.

Met het gekochte papier kon de drukker aan de slag. In de afbeelding ‘De boeckdrucker’ wordt voor het open venster de kopij ‘gezet’: medewerkers nemen uit een letterbak de juiste letters en plaatsen die stuk voor stuk in een zogenaamde zethaak. Volle regels zetten ze vanuit de zethaken onder elkaar in zetramen (zetsels), zoveel als er op het gekochte papier pasten. Rechtsvoor in beeld staan twee zetsels. Het drukken zelf gebeurde door twee personen: de een inktte het zetsel met behulp van inktballen (links in de schaduw), de ander bediende de pers. Een geoefend tweetal kon samen ongeveer 1500 vellen aan beide zijden per dag drukken. De bedrukte vellen hangen te drogen aan de draden tegen het plafond. Het epigram bij deze afbeelding is ironisch, want ‘pers en druck’ betekent zoveel als stress en drukte. Volgens Luyken helpt het om mooi gedrukte Bijbelteksten te lezen.

Als de inkt droog was, vouwde en ordende een boekbinder de vellen zo, dat de bladzijden op de goede volgorde kwamen te liggen en er een boek ontstond. In de laatste ets van Luyken, ‘De boekbinder’, zien we dat de gevouwen en geordende vellen in de rug aan elkaar genaaid worden met garen. Daarna kon er een kaft omheen, met eventueel een decoratief omslag van leer of perkament. En dan was het boek klaar voor de verkoop of kon het naar de opdrachtgever.

Voor ieder wat wils

In Luykens tijd ‘democratiseerde’ het boek, dat wil zeggen: boeken waren niet langer alleen voor een kleine toplaag van de bevolking. Steeds meer mensen konden lezen en zich boeken veroorloven. Het hele proces van papierproductie tot omslag speelde hierop in met goedkope en luxe opties. Er waren voordelige kleinformaat romans met alleen tekst, ruime dichtbundels met twee kleuren inkt, en de grote praalatlassen van Blaeu met wereldkaarten in kleur. Tegenwoordig spreekt men van digitale democratisering: voor iedereen is er wel een smartphone, e-reader of laptop, al bieden bepaalde merken of formaten meer mogelijkheden dan andere. Anderzijds gaan er stemmen op dat de grootste luxe is om op te groeien zonder smartphone en weer tijd door te brengen met pen en papier.

Tegenwoordig wordt papier op industriële schaal voordelig gemaakt van (gerecyclede) houtpulp, maar bij speciale gelegenheden kom je nog weleens handgeschept papier tegen. Kostbare, zware of bijzondere uitgaven krijgen een stevige, gebonden rug en harde kaft, maar de meeste boeken zijn de veel voordeligere paperbacks, met een zachte kaft. Paperbacks worden niet gebonden; de drukker snijdt de rug in een stalen mal kaarsrecht af, doopt de rug in een lijmbad en slaat er een kartonnetje omheen. Zo heeft iedereen wat te kiezen. Let wel op als je de zachte kaft kiest: vouw het boek niet te ver open en laat het niet in de zon staan. De lijm kan dan breken of smelten en de bladzijden laten los. 

In onze tijd loopt de papierproductie tegen haar grenzen aan. Er wordt gesproken van papierschaarste, net als in de zeventiende eeuw toen papier een luxeartikel was. Zal het papieren boek over weer vierhonderd jaar nog bestaan? Ηoe ziet het er dan uit? En hoe zullen onze smartphones, e-readers en laptops de tijd doorstaan? Hoeveel mensen kunnen er dan nog (goed) lezen en schrijven? Op welke nieuwe manieren zullen we in de toekomst communiceren?

Verder lezen

 

  • Marieke van Delft en Clemens de Wolf (red.), Bibliopolis: geschiedenis van het gedrukte boek in Nederland. Zwolle en Den Haag 2003.
  • De website Nederlandse Boekgeschiedenis, de opvolger van Bibliopolis, biedt een historisch overzicht van het gedrukte boek in Nederland tot het jaar 2000.
  • Karel Porteman en Mieke B. Smits-Veldt, Een nieuw vaderland voor de muzen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1560-1700 (Amsterdam 2016), p. 862-864.
  • Bezoek Museum Plantijn-Moretus in Antwerpen, de oudste drukkerij-uitgeverij ter wereld in zijn soort uit de zestiende eeuw en UNESCO werelderfgoed.

 

 

De Atlas maior van Joan Blaeu (1662-1665)

Geschreven door Tycho Maas

Een landkaart is nooit een neutrale of objectieve weergave van de wereld, maar ontworpen met een bepaalde bedoeling. Literatuurwetenschappers lezen geen kaarten om de weg te vinden in de wereld, maar om die gedachtewereld achter de kaart te leren kennen. Wat is er afgebeeld en wat niet? En hoe staat het precies afgebeeld en beschreven?

De duurste atlas in de Nederlandse geschiedenis biedt een goed voorbeeld voor zulk onderzoek: J. Blaeus grooten atlas, oft, Werelt-beschryving, in welcke 't aertryck, de zee, en hemel, wordt vertoont en beschreven. Aan de hand van een paar voorbeelden bekijken we hoe de gedachtewereld van Blaeu en zijn publiek naar voren komt in de atlas.

Een monumentale atlas

Joan Blaeu had in 1638 het succesvolle Amsterdamse uitgeefbedrijf van zijn vader overgenomen. Deze gaf beroemde schrijvers als P.C. Hooft en Jacob Cats uit, maar zijn specialiteiten waren wereldkaarten en globes. De Atlas maior, zoals de Grooten atlas in het Latijn heet, was het paradepaard: een bron van kennis en statussymbool die alleen betaald kon worden door de rijkere klasse, zeker als je de kostbaarste versie met ingekleurde kaarten had besteld. Zoals de titel aangeeft, zou de atlas niet alleen bestaande kennis over de aarde bevatten, maar ook over de zee en de sterren. Uiteindelijk bleef het project beperkt tot het aardrijk, dat inderdaad wordt ‘vertoont en beschreven’: wie de atlas kocht, kreeg elf delen van in totaal wel vierduizend bladzijden tekst, zeshonderd kaarten, en daarnaast nog andere afbeeldingen.

Zeventiende-eeuwse kopers keken in de atlas om te zien waar de verre oorden lagen die Europese zeevaarders in die tijd bezochten, en ze lazen wat er over deze landen en hun bevolking bekend was sinds de vroegste Bijbelse en klassieke geschriften. Dat waren in de zeventiende eeuw nog altijd de grote autoriteiten voor kennis over de wereld.

De Grieks-Romeinse invloed is direct herkenbaar in Blaeus voorwoord, waar hij de lezer de omvang en opzet van zijn atlas verklaart: 

Goetwillige Leser, Sy en oordelen niet qualijck, die de Historie noemen het oogh der Burgerlijcke wijsheit, en de Aerdrijkcks-beschrijving het oogh en licht der Historien. 

De aardrijkskunde is noodzakelijk voor de geschiedschrijving, en de geschiedschrijving is het zintuig waarop de wijsheid van de burgerij berust. Blaeu baseert zich hier op de Griekse schrijvers Herodotus en Strabo. Aardrijkskunde helpt verklaren waarom beschavingen succesvol werden (of waarom niet), en is dus onlosmakelijk verbonden met de loop van de geschiedenis, en de verslaglegging daarvan.

De hemel in kaart gebracht

Blaeu begint zijn atlas met een kaart van de ‘Weerelt’ (afbeelding 2). Dat is voor hem ‘alles wat voor oogen sienlijck is, te weten, Hemel en Aerde’. Voordat Blaeu dus de geschiedenis van alle landen en volkeren uitlegt, laat hij eerst zien welke plek de aarde heeft in de schepping als geheel. Die schepping is opgebouwd uit vier elementen of stoffen: aarde, water, vuur, lucht. De continenten worden omgeven door oceanen, die samen zweven in lucht, die aan de buitenrand een lichtende vuurkring vormt. Vanaf het bovenmaanse herhaalt het zich, met de zon brandend in de vierde kring, en andere vurige sterren in de achtste (afbeelding 1). De schepping volgt patronen en het klassieke, Ptolemeïsche wereldbeeld past daarbinnen: de aarde staat in het midden, en daaromheen draaien de planeten en sterren in een logische volgorde. Blaeu bespreekt trouwens wel dat er ‘recent’ discussie is ontstaan of de aarde wel in het centrum van het zonnestelsel staat. Copernicus’ beroemde studie Over de omwentelingen van de hemellichamen was reeds in 1543 verschenen, maar kennelijk nog geen gemeengoed.

Nieuwe werelden

Daarna volgen de prachtige landkaarten die Blaeus atlas bekendheid geven als hoogtepunt van cartografie. Weldra zouden ook de laatste contouren van de continenten kunnen worden aangevuld. Achter Australië, dat nog niet helemaal is ingetekend, verwachtte men een uitgestrekt zuidland dat de landmassa op het noordelijk halfrond in evenwicht zou brengen. Blaeu noemt het de ‘Onbekend weerelt ofte Magellanica’ (naar de Portugese ontdekkingsreiziger Fernão de Magalhães). Om dezelfde reden verwachtte men aan de zuidpool een ‘Antarctica’ (Latijn: tegengestelde van het Noorden), om de Noordpool (Arctica) die al bekend was, in balans te brengen. In Blaeus tijd wist Europa nog geen tweehonderd jaar van het bestaan van Amerika, dat daarom ‘Nieuwe Wereld’ werd genoemd.

De oude wereld bestond uit Europa, Azië, en Afrika. Na de zondvloed had Noach volgens het Bijbelboek Genesis (10) zijn drie zonen uitgezonden om deze drie continenten opnieuw te bevolken. Blaeu begint deel 2 van zijn atlas met de afzonderlijke landen van Europa. En hij mag dan Amsterdammer zijn, hij begint niet met Nederland, maar met Italië: ‘’t grootste landschap van Europa en nu ter tijdt het eenige cieraadt des Roomschen Rijcks.’ Karel de Grote liet zich in Rome tot keizer kronen door de Paus, schrijft Blaeu, en herstelde zo het West-Romeinse Rijk in een christelijke context. In Rome komen de twee grote uitgangspunten van Blaeus atlas samen.

De Nederlanden in beweging

Wanneer Blaeu in deel 3 de Nederlanden behandelt, doet hij dat in twee delen: voor en na de Opstand. Het ‘Konincklijck Nederlandt’ onder Spaanse overheersing omvatte ‘Seventien Nederlantsche Provintien’. In 1662 hadden de Noordelijke Nederlanden zich vrijgevochten van Spanje en spreekt Blaeu van ‘’t Vereenighde Nederlandt’. Hij beschrijft de situatie van voor en na de Opstand met ieder een eigen titelblad en overzichtskaart, wat aangeeft hoe belangrijk de Opstand was.

Deel 3.1 heeft op het titelblad het wapen van de Spaanse koning (afbeelding 3) en op de overzichtskaart zijn de zeventien provinciën van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden veelzeggend tezamen afgebeeld (afbeelding 4). In deel 3.2 volgen de vrije of verenigde Nederlanden, die bestaan uit Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Groningen (afbeelding 6). Op het titelblad staat het wapen van de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën met een leeuw met zeven pijlen, met daaronder het (Latijnse) motto: Concordia Res Parvae Crescunt (‘Eendracht maakt macht’) (afbeelding 5). De afbeelding van de leeuw met zwaard en pijlen staat tot op de dag van vandaag op het Nederlandse paspoort, al is het onderschrift nu vervangen door de (Franse) wapenspreuk van het koningshuis (Je maintiendrai, ‘Ik zal handhaven’). Aan mensen die beweren dat Nederland in zijn huidige vorm voor een belangrijk deel in de zeventiende eeuw gevormd is, biedt Blaeus atlas beslist argumenten. Tegelijkertijd beschouwt Blaeu de aardse stand van zaken slechts als tijdelijk: Nederland is een vlekje op de rok van een goddelijk universum en een fase in de christelijke heilsgeschiedenis. Blaeus atlas laat zien dat alle kennis over de wereld tijdgebonden is.

Zo laat zijn atlas duidelijk het wereldbeeld van Blaeu zien: aardrijkskunde en geschiedenis zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, en in de wereld is een duidelijke, logische scheppingsorde zichtbaar.

Verder lezen