Een nieuwe generatie Nederlands-Caraïbische schrijvers: 2010-2020

Geschreven door Michiel van Kempen

Schrijvers uit Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen konden tot voor kort moeilijk betiteld worden als een generatie, al bereikten sommige een groot publiek: Albert Helman, Cola Debrot, Frank Martinus Arion, Edgar Cairo en Astrid Roemer (P.C. Hooftprijs 2016) en wat recenter ook Karin Amatmoekrim, die goed scoorde met haar roman Het gym (2011). Maar opeens is er een geheel nieuwe schrijversgeneratie opgestaan die zich manifesteert met een hoog ambitieniveau en werk van bijzondere kwaliteit.

Zij schuiven aan bij spraakmakende televisieprogramma’s, schrijven voor landelijke dagbladen en belangrijke tijdschriften en worden uitgegeven door grote uitgevershuizen. De Curaçaos-Nederlandse Radna Fabias schoot met haar dichtbundel Habitus (2018) als een komeet omhoog: zij haalde er vijf grote literatuurprijzen mee binnen, waaronder de Grote Poëzieprijs 2019. Ook Etchica Voorn, Johan Fretz, Gershwin Bonevacia, Dean Bowen en Roberta Petzoldt vielen in de prijzen.

Radna Fabias is geboren op Curaçao, maar bijna alle andere auteurs zijn geboren in Nederland, uit één of twee Caraïbische ouders. Zij betonen zich wel betrokken bij het Caraïbisch gebied, maar horen niet langer tot de ‘migrantenliteratuur’. Zij schrijven in het Nederlands, al nemen zij elementen uit allerlei talen met groot gemak op in hun teksten. In hun werk is wel te zien dat zij ‘bi-cultureel’ zijn, maar klassieke migratiethema’s als aanpassing, discriminatie en vervreemding zie je weinig bij hen en als ze opduiken dan toch vaak speels, gelaagd en complex. Hun maatschappelijke positie is wèl in sterke mate bepaald door debatten rond Black Lives Matter, slavernij, dekolonisatie en diversiteit. Naast blackness als focus van debat, stellen zij ook kritische vragen over whiteness.

Vrijheid van vorm

Dichters als Dean Bowen, Radna Fabias, Roberta Petzoldt en Michael Tedja permitteren zich een enorme vrijheid van vorm. Ze gebruiken de hele bladspiegel, alle tekens van het toetsenbord, lange opsommingen, stukjes uit enquêtes, compleet zwarte pagina’s, allerlei lettertypes. Onderscheid tussen poëzie en proza wordt bijna willekeurig, zoals ook in de experimenteel autobiografische roman Briljante man (2018) van Michael Tedja. De poëzie loopt vaak over in rap en spoken word: Dean Bowen, Johan Fretz en Gershwin Bonevacia zijn fameuze voordrachtskunstenaars. Bowen werd de stadsdichter van Rotterdam, Bonevacia die van Amsterdam.

Een bijzonder onthaal viel J.Z. Herrenberg ten deel met zijn roman Nederhalfrond (2018) het eerste deel van het tweeluik Door het oog van de cycloon. Qua taalintensiteit doet het boek niet onder voor een poëziebundel. Het is een complex en bijzonder barok verteld verhaal, vol literaire verwijzingen en het is eigenlijk niet goed samen te vatten: het cirkelt rond een schoolfeest. Zwarte humor – in veel betekenissen van het woord – is wel besteed aan deze schrijvers. Julien Ignacio maakt in een van zijn theaterteksten de grap die hij ook debiteerde op de Caraïbische Letterendag in het hartje van de zwarte Bijlmer: ‘Je kunt zeggen wat je wilt van de slaven, maar ze hadden tenminste werk.’

Ontdekkingstochten

De ontvankelijkheid voor ‘zwarte cultuur’ heeft ook een merkbaar effect gehad op mensen die in een witte Nederlandse culturele omgeving opgroeiden, en die zich gingen bezinnen op hun afkomst. Zo publiceerde Raoul de Jong vijf boeken waarin multicultureel Nederland geen spoor heeft achtergelaten, om dan opeens het land van zijn vader – Suriname - te ontdekken en daarover Jaguarman (2020) te publiceren. Hij gaat erin op zoek naar wat de cultuur van zijn Surinaamse vader hem heeft gebracht. Vergelijkbare ‘ontdekkingstochten’ ondernamen Etchica Voorn met haar roman Dubbelbloed (2017, Opzij Literatuurprijs) en Johan Fretz met Onder de paramariboom (2018, Boekhandelsprijs). Ook Bodil de la Parra schaarde zich met Het verbrande huis (2019) in dit rijtje: zij tekent haar tantes, die zij ontmoet in Suriname, waar zij ervaart dat zij als lid van een joodse familie, toch veel Surinaamser is dan zij dacht.

Chris Polanen schreef met Waterjager (2017) een alternatieve homecoming-roman die zich afspeelt in een ondergelopen Suriname, waar als in een actiefilm geweld het leven bepaalt. Curaçaoënaar Chesley Rach vertelt in De terugkeer van Ricardo Bonifacio (2016) het verhaal van een man die terugkeert naar zijn geboorte-eiland en die nogal wat grenzen over moet, vooraleer hij zich weer kan verzoenen met de eilandelijke cultuur; carnaval en sexy dames helpen daar wel bij. Met zijn roman Het wonder van Santa Clara (2018) tekende Rach het verhaal op van een aardbeving in een Latijns-Amerikaans dorp, een verhaal van magisch-realistische allure waarin de maat wordt genomen van de kleine mensen met hun vrije wil tegenover de krachten van de Voorzienigheid.

Psychologie van Surinamers in Nederland

In Kus (2018) van Julien Ignacio spreekt een vader zijn zoon toe die in een ziekenhuisbed in coma ligt, een verhaal over leven en dood. De vader realiseert zich hoe vaak hij afwezig is geweest in het leven van zijn zoon. Zijn relatie met zijn ex die aan de andere kant van het bed zit, is ijzig.

Diana Tjin schreef drie romans: Het geheim van mevrouw Grünwald (2017), Een Bijlmerliedje (2018) en De catalograaf (2020). Een Bijlmerliedje is het adolescentenrelaas van een meisje dat haar tienerjaren beleeft in de nog in aanbouw zijnde Amsterdamse polderwijk Bijlmermeer. De geur van bruine bonen (2020) van Henna Goudzand Nahar wroet nog het diepst in de psychologie van een Surinaams gezin in Nederland; zij laat op tal van bladzijden subtiel merken hoezeer de slavernijgeschiedenis ook in een moderne setting kan doorwerken. Intussen passeren ook tal van zaken die kenmerkend zijn voor mensen die een andere cultuur met zich meedragen, zoals eetgewoonten en de keuze tussen gestraightend en kroeshaar.

Vervoering (2014) van Shantie Singh is een brede generatieroman over de migratie van Brits-Indische voorouders van India naar Suriname, en van Suriname naar Nederland. Het boek is heel dicht op de huid van hindoestanen en hun gebruiken geschreven, op zowat elke bladzijde hanteert de auteur termen in het Sarnámi of Hindi (talen van de Surinaamse hindoestanen) – het boek heeft een vijf pagina’s lange verklarende woordenlijst. Haar tweede roman, De kier (2020), is van grote maatschappelijke actualiteit: het gaat over migrantenvrouwen uit traditionele culturen die door hun traditionalistische echtgenoten en families binnenshuis worden gehouden en zich niet kunnen ontplooien.

Al deze nieuwe Nederlands-Caraïbische schrijvers oriënteren zich op Nederlandse en internationale literatuur; zij zijn tegelijkertijd kosmopolitischer maar ook meer dan voorheen geworteld in Nederland.