Het eenvoudigste antwoord op de vraag wat Nederlands-Caraïbische literatuur is, luidt: alle literatuur uit de voormalige Nederlandse koloniën in het Caraïbisch gebied, dat wil zeggen uit Suriname en de zes Nederlands-Caraïbische eilanden. Toch is de kwestie veel complexer. Suriname is onafhankelijk van Nederland sinds het in 1975 een onafhankelijke republiek werd. De eilanden behoren nog tot het Koninkrijk der Nederlanden: Aruba, Curaçao en Sint Maarten als landen, Bonaire, Saba en Sint Eustatius als bijzondere gemeenten.
Ook hiermee is de vraag nog niet beantwoord. Want: kunnen we de romans De rancho der X mysteries (1941) en De medeminnaars (1953) van de Surinamer Albert Helman wel tot deze literatuur rekenen? Het eerste boek is namelijk een ‘Mexicaanse roman’ en het tweede boek is niet te onderscheiden van een Nederlandse psychologische roman. Wat doen we met de vroegste poëzie in het Spaans over Curaçao, zoals die van de 16de-eeuwers Juan de Castellanos en Lázaro Bejarano? Horen de boeken van passanten er wel of niet bij? Het gaat om mensen die soms het grootste deel van hun leven op de eilanden of in Suriname verbleven. Wat doen we met liederen en andere vormen van orale literatuur die in sommige gevallen ouder zijn dan de staatkundige grenzen van de Caraïbische landen? Waar begint die literatuur eigenlijk? En horen schrijvers van Caraïbische afkomst die in Nederland wonen en werken er wel of niet bij?
Eén of meer literaturen?
De vraag is allereerst of we van één Nederlands-Caraïbische literatuur moeten spreken, of van verschillende literaturen. Als verzamelterm voor de literatuur van Suriname en de Caraïbische eilanden kan de enkelvoudige aanduiding gebruikt worden. De gebieden hebben een aantal gemeenschappelijke kenmerken: ze hebben dezelfde koloniale macht gekend en delen dus hun koloniale geschiedenis, ze hadden lange tijd ook dezelfde taal voor het onderwijs (het Nederlands) en hebben altijd veel onderlinge verbanden gehad van handel en migratie. Maar Suriname en de eilanden liggen wél 2000 kilometer uit elkaar en er zijn dan ook grote verschillen: ze hebben andere volkstalen, er werden andere producten geteeld (suiker en tabak op de plantages in Suriname, vlas en zout op de eilanden), hun keuken is anders en hun demografische samenstelling is totaal verschillend.
Onder de Nederlands-Caraïbische literatuur kan dan ook het best een onderverdeling gemaakt worden naar Surinaamse en ‘Antilliaanse’ literatuur (maar pas op: de ‘Antillen’ als staatkundige eenheid bestaan niet meer sinds 10-10-2010). Binnen de laatste literatuur is dan een groot onderscheid tussen de Engelstalige Bovenwindse eilanden Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten, en de Benedenwindse eilanden Aruba, Bonaire en Curaçao die alle drie Papiamentu (of Papiamento) als belangrijke taal kennen.
Talen
Voor de meeste mensen in Nederland geldt dat ze eentalig worden grootgebracht. In het Caraïbische gebied – en trouwens in de meeste landen ter wereld – is dat heel anders. Daarom zou je de literatuur ook kunnen opdelen naar taal: op de eilanden de literatuur in het Papiaments, Nederlands, Spaans, Engels. In Suriname: de literatuur in het Sranantongo, in het Nederlands, Sarnámi, Surinaams-Javaans, Trio, Aukaans, Saramakaans enz.
Wat het allemaal nóg complexer maakt, is dat veel auteurs schrijven in meerdere talen, en die vaak ook gebruiken in één boekpublicatie. Zo publiceerde de dichter Michael Slory in zowel het Sranantongo, het Nederlands, het Engels als het Spaans. Curaçaos bekendste dichter Pierre Lauffer schreef veel in het Papiamentu, maar hij schreef ook in het Nederlands. De Surinamer Albert Helman zag het verrassend simplistisch: ‘Ik schrijf in het Nederlands dus hoort mijn werk tot de Nederlandse literatuur.’ Maar hij woonde slechts een klein deel van zijn leven in Nederland, en: hij schreef ook werk in het Sranantongo en in het Surinaams-Nederlands.
Orale teksten
Suriname en de Caraïbische eilanden zijn constructies van het kolonialisme. Dat betekent dat de natievorming – de groei tot één volk - er nog volop bezig is. Toen de kolonisten er in de 16de en 17de eeuw voet aan wal zetten bestond er geen geschreven literatuur, maar wel orale literatuur, mondeling overgeleverd van moeder op dochter, van vader op zoon: liederen, verhalen, spreekwoorden, raadsels, dansvormen. Ook latere volkeren die – al dan niet gedwongen – naar het Caraïbisch gebied kwamen, brachten hun orale literatuur mee. Soms lijkt die sterk op de gebieden waar al die migranten vandaan kwamen (Afrika, India, Java, China, Libanon), soms worden de oude liederen enz. getransformeerd tot iets anders. En soms zijn geheel nieuwe teksten ontstaan in de zogenaamde ‘Nieuwe Wereld’. We rekenen al die orale teksten tot de Caraïbische literatuur. Veel van die orale uitingen zijn nog altijd levend en beïnvloeden ook de geschreven teksten (denk maar aan de Anansi-vertellingen).
Kolonisten, passanten en autochtonen
De eerste geschreven teksten over de Caraïbische eilanden werden geschreven door kolonisten en door passanten: mensen die er kort of lang verbleven als reizigers, zeelui, handelslui, bestuurders, predikanten of missionarissen. Zij schreven dagboeken, reisbeschrijvingen, scheepsjournalen, verhandelingen over de landbouw, gebeden, preken enz. Tot omstreeks 1800 worden al die teksten tot de literatuur gerekend. De opvatting tot die tijd is immers: wat geschreven is, is literatuur. Een enkeling zoals de Surinaamse gouverneur J.J. Mauricius schreef ook wat wij nu ‘echte literatuur’ vinden: poëzie. Natuurlijk waren het allemaal wel puur koloniale teksten.
Rond 1800 wordt het begrip van literatuur smaller: poëzie, proza, toneel. Aan het eind van de achttiende eeuw zie je dat er in Suriname gedichten en theaterteksten worden geschreven. Het zijn vooral mensen uit de plantersklasse die dat deden – mensen als de planter-dichter Paul François Roos en de ambtenaar-satiricus Hendrik Schouten. Hun denkwereld was nog sterk koloniaal, maar zij verbonden hun lot ook aan het land en wilden daar begraven worden. Heel langzaam ontstaat zo wat we ‘autochtone’ literatuur kunnen noemen, niet langer van passanten maar literatuur van de landsmensen. In de twintigste eeuw komt die tot volle bloei.
Op de eilanden schrijven auteurs tot aan het begin van de twintigste eeuw bijna uitsluitend in het Spaans. In 1905 publiceert Joseph Sickman Corsen een eerste gedicht in het Papiaments, ‘Atardi/Avondschemering’. Na hem wordt de autochtoon-eilandelijke literatuur steeds breder en sterker, met romans, dichtbundels, theater.
Er is natuurlijk altijd een vaag gebied van teksten die de vraag oproepen of ze ‘allochtoon’ (van buiten) zijn, of ‘autochtoon’ (tot het gebied behorend). De discussie of een schrijver nu naar ‘geest’ of ‘mentaliteit’ wel of niet een Surinamer, Curaçaoënaar, Arubaan enz. genoemd kan worden, houdt nooit op.
Migrantenliteratuur
Er is altijd veel beweging geweest over de Atlantische Oceaan: mensen die uit Nederland kwamen en zich in het Caraïbisch gebied vestigden, soms voorgoed, en mensen die uit het gebied wegtrokken naar Nederland. Sommige witte Nederlanders hebben hun hele oeuvre aan het gebied gewijd zoals Johan van de Walle, Johan Hartog, M.M. Schoenmakers en Jacques Thönissen. Zij worden veelal wél tot de Caraïbische literatuur gerekend. Maar ook weer niet door iedereen: de Curaçaose schrijver Frank Martinus Arion vond Johan van de Walle allerminst een Caraïbisch auteur, hij schreef te romantisch over de eilanden.
Er zijn ook schrijvers van wie slechts enkele boeken zich afspelen in Suriname of op de eilanden: Anne de Vries, Miep Diekmann, Jan Brokken, Janny de Heer, Tommy Wieringa, Joost Zwagerman. Daarnaast is er ook altijd veel reisliteratuur geschreven, zoals door W.F. Hermans (De laatste resten tropisch Nederland) en Cees Nooteboom (De koning van Suriname). Deze schrijvers worden geen Caraïbische schrijvers genoemd. In de regel bepaalt de inhoud dus niet of een boek tot de Caraïbische literatuur behoort. En omgekeerd geldt dat ook: als de Surinamer Albert Helman een boek schrijft over Mexico of Nederland, hoort dat tot de Surinaamse literatuur, net zoals een boek van Arnon Grunberg over Namibië tot de Nederlandse literatuur behoort.
Heen en weer
Albert Helman ging al vroeg naar Nederland en dat geldt voor veel Caraïbische schrijvers die in Nederland hun toevlucht zochten omdat er veel uitgeverijen, literaire tijdschriften en fondsen zijn: Bea Vianen, Astrid Roemer, Edgar Cairo, Cándani, Myra Römer, Karin Amatmoekrim, Radna Fabias, Rihana Jamaludin, Chris Polanen en vele anderen. Zij allen schrijven vanuit een Caraïbisch perspectief over Europa, en hun literatuur wordt migrantenliteratuur genoemd en behoort wél tot de Caraïbische literatuur. Dat geldt natuurlijk ook voor schrijvers die een aantal jaren in Nederland verbleven en naar hun geboorteland terugkeerden, zoals Cola Debrot, Boeli van Leeuwen, Leo Ferrier, Frank Martinus Arion, Jit Narain, Ellen Ombre, Chesley Rach en Ronny Lobo. (En uiteraard bepaalden de uitlandige jaren ook vaak in sterke mate hun manier van kijken.)
Langzamerhand is er ook een generatie gegroeid van schrijvers met een Caraïbische afgrond die in Nederland zijn geboren maar die vaak wel Caraïbische elementen in hun boeken verwerken, zoals Antoine de Kom, Daphne Huisden, Julien Ignacio, Bodil de la Parra en Shantie Singh. In wezen hoort hun werk tot de Nederlandse literatuur, al zal er altijd gediscussieerd worden wat de invloed van hun Caraïbische familiewortels is op hun denken en schrijven. Neem de in Rotterdam geboren Raoul de Jong: hij schreef acht boeken waarin geen enkel Caraïbisch element te bespeuren was, voor hij echt doorbrak met zijn ‘roots-boek’ Jaguarman in 2020. En wat te denken van Tessa Leuwsha: geboren in Amsterdam in 1967, Surinaamse vader, Nederlandse moeder, sinds 1997 woonachtig in Paramaribo, schrijft voornamelijk over Surinaamse onderwerpen. Schrijvers zijn niet zo gemakkelijk in een hokje te passen en dat is maar goed ook.