Nederlanden in kaart
Hier zijn de Nederlanden in kaart gebracht, zoals ze er rond het jaar 1300 uitzagen: een verzameling van gewesten die in veel gevallen nog terug te vinden zijn in de huidige provincienamen en -grenzen, maar toch ook in aanzienlijke mate afwijken van de hedendaagse situatie.
Uitleg over de verschillende genummerde gebieden vind je onder de kaart.
1 - Vlaanderen: Vlaanderen was van oudsher tweetalig (Romaans en Germaans) en werd bewoond door verschillende stammen (Franken, Saksen en Friezen). Bovendien lag het in twee koninkrijken (Frankrijk en Duitsland) zonder dat taal- en staatsgrenzen samenvielen, en maakte het deel uit van vijf bisdommen en twee kerkprovincies. Toch kwam er, ondanks al deze verschillen, in Vlaanderen al in de 12de eeuw een nationaal gevoel tot uiting. De belangrijkste factor daarbij waren de Vlaamse graven, die elkaar van Boudewijn I (862-879) tot Boudewijn VII (1111-1119) in rechtstreekse mannelijke lijn opvolgden. Na de Slag van Bouvines (1214) stond Vlaanderen ongeveer een eeuw lang onder sterke Franse invloed, zowel politiek als cultureel. Graaf Gwijde van Dampierre verzette zich fel tegen de Fransen, en werkte nauw samen met de stedelijke regeringen. Met de strijd tegen Frankrijk hangen ook allerlei sociale conflicten samen, zoals de heerschappij van Jacob van Artevelde. Toch was Vlaanderen ook in de veertiende eeuw het rijkste gewest van de Nederlanden, o.a. door de textielnijverheid. De laatste graaf uit het huis Dampierre, Lodewijk van Male werd in 1384 opgevolg door zijn dochter Margaretha en haar man hertog Philips de Stoute van Bourgondië, waardoor Vlaanderen deel ging uitmaken van het al maar uitdijende Bourgondische machtsgebied.
2 - Brabant: Het middeleeuwse hertogdom Brabant viel ongeveer samen met de huidige Belgische provincies Brabant en Antwerpen en de Nederlandse provincie Noord-Brabant. Het was oorspronkelijk een grote landstreek in de streek van het Kolenbranderswoud. Omstreeks 1000 verkreeg graaf Lambrecht van Leuven tevens het graafschap Brussel door zijn huwelijk met een dochter van Karel, hertog van Lotharingen uit het geslacht der Karolingers. Lambrecht en zijn opvolgers hadden nog geen aaneengesloten territorium, maar breidden wel op alle mogelijke manieren hun machtsgebied uit. In 1106 verkregen zij de hertogstitel van Neder-Lotharingen (die titel behoorde daarvoor toe aan de Limburgse hertogen) en tevens het markgraafschap Antwerpen. De hertogelijke titel heeft ook in belangrijke mate bijgedragen aan de Brabantse staatsvorming, omdat hij een juridische basis gaf aan het gezag over al deze uit elkaar liggende gebieden. Sinds het einde van de 12de eeuw werd de graaf van Leuven, tevens hertog van Neder-Lotharingen, door de tijdgenoten aangeduid als dux Brabantiae (hertog van Brabant), nadat hij eerder dux Lovaniensis (hertog van Leuven) was genoemd. In de twaalfde en dertiende eeuw steeg het aanzien van Brabant verder, en in 1247 werd hertog Hendrik II zelfs de keizerskroon van Duitsland aangeboden. Hij bedankte echter voor deze gevaarlijke eer en schoof zijn negentienjarige neefje graaf Willem II van Holland naar voren. In 1288 werd hertog Jan I na de Slag bij Woeringen tevens hertog van Limburg. In 1404 werd de oude hertogin Johanna opgevolgd door Antoon van Bourgondië en ging Brabant deel uitmaken van het Bourgondische machtsgebied.
3 - Namen: Tot omstreeks 1100 had Namen moeite zich staande te houden tussen de machtige buren Brabant, Henegouwen en Luik, die belangrijke delen van het grafelijke gebied inpikten. In de 12de eeuw wisten de graven van Namen deze verliezen enigszins te compenseren door uitbreidingen naar het oosten en het noordoosten. Na de dood in 1196 van graaf Hendrik de Blinde (die tevens graaf van Luxemburg was) ontstond er een lange successiestrijd, die uitliep op een verdeling van zijn goederen. Het graafschap Namen kwam toen aan de graven van Henegouwen; in 1263 werd Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen, tevens graaf van Namen. In 1429 werd graaf Jan III (uit het huis Dampierre) opgevolgd door hertog Philips de Goede van Bourgondië. Sindsdien maakte Namen deel uit van de Bourgondische landen.
4 - Henegouwen: Vanaf de negende eeuw maakten de Reniers, uit hetzelfde geslacht als de Brabantse hertogen, aanspraak op Henegouwen (gelegen ten zuiden van de Hene, met Bergen als centrum). In 1051, door het huwelijk van Richildis met de Vlaamse graaf Boudewijn VI, werd Henegouwen voor het eerst in een personele unie met Vlaanderen verenigd. Deze band bleef bestaan tot 1071, en in 1191 werd Henegouwen voor de tweede maal in een personele unie met Vlaanderen verbonden. Hieraan kwam een einde met de dood van Margaretha van Constantinopel (1280), wier bezittingen waren verdeeld onder de nakomelingen van haar twee echtgenoten, de Avesnes en de Dampierres. Henegouwen ging naar de Avesnes, Vlaanderen naar de Dampierres. In 1299 werd Henegouwen met Holland en Zeeland in een personele unie verenigd, toen Jan van Avesnes tevens graaf van Holland en Zeeland werd. In 1433, toen Jacoba van Beieren haar landen moest afstaan aan Philips de Goede van Bourgondië, ging Henegouwen, met Holland en Zeeland, behoren tot het Bourgondische territorium.
5 - Bisdom Kamerijk: Het stadje Kamerijk (Frans: Cambrai) vormde sinds de tiende eeuw met met omliggende gebied het gelijknamige graafschap (Frans: Cambrésis). In 1007 werden de grafelijke rechten door de Duitse koning Hendrik II aan de bisschop van Kamerijk overgedragen, hoewel Kamerijk tot het einde van de twaalfde eeuw nog onder voogdij van de graven van Vlaanderen stond. Sindsdien bekleede de bisschop dus zowel het kerkelijk als het wereldlijke gezag. De kerkelijke macht, zoals ook bij de bisdommen Luik en Utrecht het geval was, strekte zich overigens veel verder uit dan het graafschap: het bisdom Kamerijk omvatte het grootste deel van de huidige Belgische provincies Antwerpen, Brabant en Henegouwen en het Franse departement Nord. In de 15de eeuw vestigden de hertogen van Bourgondië er feitelijk hun gezag. Pas in 1677 werd het gebied voorgoed bij Frankrijk ingelijfd.
6 - Bisdom Luik: Het prinsbisdom Luik bestond, net als Kamerijk en Utrecht, uit een kerkelijk en een wereldlijk gebied. In 980 werd bisschop Notger door de Duitse keizer Otto II bekleed met het wereldlijke gezag over de kerkelijke goederen en werd hij de eerste prins-bisschop van Luik. Tot de veertiende eeuw werd het gebied steeds verder uitgebreid, en zo ontstond een lappendeken van bezittingen. In de dertiende en de veertiende eeuw werd Luik bedreigd door de expansiedrang van de Brabantse hertogen, maar het wist hen met succes te weerstaan. In de veertiende eeuw was het prinsdom, en met name de stad Luik, het toneel van een felle strijd tussen de bisschoppen en de ambachtsgilden, die in 1408 in het voordeel van de bisschop werd beslecht. De Bourgondische hertogen, die in de loop der tijd de rest van de Nederlanden in hun macht wisten te krijgen, zijn er overigens nooit in geslaagd Luik te annexeren, ondanks vele pogingen, o.a. door hertog Karel de Stoute van Bourgondië. Tot de inlijving door Frankrijk in 1795 is Luik daarom een onafhankelijke staat gebleven.
7 - Luxemburg: Het graafschap, later hertogdom Luxemburg omvatte tot in de zeventiende eeuw het huidige Groothertogdom Luxemburg, de huidige Belgische provincie Luxemburg en een aantal gebieden in het huidige Frankrijk (Montmédy, Marville en Thionville) en Duitsland (Kronenburg en Bitburg). De oorsprong gaat terug tot 963, toen Siegfried van Ardennen de burcht Lucilinburhuc verkreeg. Van hieruit wisten de graven van Luxemburg hun gebied verder uit te breiden. De graven uit het huis van Ardennen regeerden tot 1136, toen het graafschap overging naar Hendrik de Blinde, die tevens graaf van Namen was. Na zijn dood ontstond er een lange successiestrijd, die uitliep op een verdeling van zijn goederen. Zijn dochter Ermesinde volgde hem in 1196 op in Luxemburg en breidde het gebied verder uit. Graaf Hendrik VII werd in 1308 zelfs tot koning van Duitsland gekozen en zijn zoon Jan de Blinde tot koning van Bohemen. Jan werd weer opgevolgd door zijn zoon Karel, die nadien als Karel IV tot Duits keizer werd gekroond. Karels broer Wenceslas werd graaf van Luxemburg, en in 1354 verhief Karel het graafschap van zijn broer tot hertogdom. De Luxemburgers wisten hun invloed dus aardig uit te breiden! Toch raakte ook dit gebied uiteindelijk in de macht van de Bourgondiërs, toen de kleindochter van Karel IV, Elisabeth van Görlitz, in 1441 haar rechten op Luxemburg overdroeg aan de Bourgondische hertog Philips de Goede.
8 - Limburg: Limburg is genoemd naar het gelijknamige kasteel aan de Vesdre, dat waarschijnlijk al in het begin van de elfde eeuw bestond. In 1046 werd graaf Frederik benoemd tot hertog van Neder-Lotharingen, maar deze titel werd de Limburgers in 1106 ontnomen en aan Brabant gegeven. Toch bleven ze zich hertog van Limburg noemen. Het landje had maar weinig betekenis: het was dun bevolkt en niet erg vruchtbaar, en de Limburgse vorsten bleken niet in staat hun gebied uit te breiden. Na het kinderloos overlijden van de laatste hertogin in 1283 ontbrandde er een opvolgingsstrijd tussen Gelre en Brabant. Uiteindelijk versloeg hertog Jan I van Brabant in 1288 zijn tegenstanders in de Slag bij Woeringen en kwam Limburg bij Brabant. Met de overgang van Brabant in Bourgondische handen (1404) ging Limburg deel uitmaken van de Bourgondische gewesten.
9 - Gelre: Het latere graafschap Gelre is ontstaan in de elfde eeuw, toen de nakomelingen van Gerard I zich vestigden in een burcht te Geldern (in het huidige Nordrhein-Westfalen) en geleidelijk hun bezit wisten uit te breiden. Zo verkregen ze in de twaalfde eeuw ook het graafschap Zutphen. Hun politiek was gericht op expansie in de richting van Brabant, Limburg, Luik en Utrecht. Onder Otto II begonnen ook de steden zich te ontwikkelen: Arnhem, Nijmegen, Roermond en Zutphen, de hoofdsteden van de latere Gelderse kwartieren (Veluwe, Kwartier van Nijmegen, Overkwartier en de Graafschap) en verscheidene andere kleinere plaatsen ontvingen stadsrechten. In de dertiende eeuw raakte Gelre met Brabant verstrikt in de Limburgse Successieoorlog, maar Gelre verloor in 1288 van Brabant in de Slag van Woeringen. Toch wist graaf Reinoud II (1326-1343) zijn gebied in de veertiende eeuw te vergroten. Zijn tweede huwelijk met Eleonora, de zuster van Eduard III van Engeland, gaf hem een groter aanzien onder de Nederlandse vorsten, en in 1339 werd hij door de Duitse koning Lodewijk van Beieren zelfs tot hertog van Gelre verheven. Na zijn dood onstond er strijd tussen zijn beide zoons Reinoud III en Eduard om de opvolging. Uiteindelijk won Reinoud, maar hij stierf kinderloos in 1371. Daarna werd Willem, de hertog van het naburige vorstendom Gulik, die getrouwd was met een zuster van Reinoud III en Eduard van Gelre, tevens hertog van Gelre. Later, in 1423, werd Arnold van Egmond (een kleinzoon van een andere zuster van Reinoud III en Eduard) hertog van Gelre. Ook in Gelre werd de expansiepolitiek van hertog Philips de Goede van Bourgondië steeds duidelijker merkbaar, maar pas in 1543 kwam Gelre definitief in handen van Karel V en ging het behoren tot het Bourgondisch-Habsburgse landencomplex.
10 - Bisdom Utrecht: Utrecht had in de Middeleeuwen eigenlijk twee gezichten. De bisschop van Utrecht oefende namelijk enerzijds het kerkelijk gezag uit over zo'n beetje de gehele noordelijke Nederlanden, maar hij bezat daarnaast ook een wereldlijk territorium, waar hij heerste zoals elders graven en hertogen de macht uitoefenden. Dit wereldlijk gebied was verdeeld in het Sticht (Middelnederlands sticht = geestelijke stichting of bisdom), ook wel Nedersticht genoemd, dat grofweg samenviel met de huidige provincie Utrecht, en het Oversticht, de bezittingen van de Utrechtse bisschop aan de overzijde van de IJssel, dat ongeveer de huidige provincie Overijssel (vandaar de naam) omvatte. Daartussen lag Gelre. De Utrechtse bisschoppen hadden vaak conlicten met Holland, o.a. over de waterhuishouding. Toen de Hollanders, om geen last meer te hebben van het overtollige water uit het Sticht, de Oude Rijn afsloten met een dam (waardoor er natuurlijk in het Sticht weer wateroverlast ontstond), moest keizer Frederik Barbarossa er in 1165 aan te pas komen om het probleem op te lossen. Toen is de basis gelegd voor de hoogheemraadschappen, die nog altijd bestaan. In de loop der tijd bleven er altijd problemen op de loer liggen met de naburige graafschappen Holland en Gelre. Onder bisschop Jan van Arkel (1342-1364) maakte Utrecht een periode van vrede door. Na hem kreeg de paus een overwegende invloed op de bisschopsbenoeming, zodat Holland en Gelre er minder bij betrokken waren. Na de dood van bisschop Frederik van Blankenheim (1393-1423) ontstond er een breuk, het Utrechts Schisma (1423-1429), doordat de paus Zweder van Kuilenburg benoemde, tegenover de door de kapittels gekozen Rudolf van Diepholt. In 1448 werd Rudolf meer algemeen erkend. Na zijn dood werd Gijsbrecht van Brederode tot opvolger gekozen, maar hertog Philips de Goede van Bourgondië slaagde erin, met hulp van een sterk leger en steun van de paus, zijn bastaardzoon David op de bisschopstroon te krijgen. Sinds die tijd behoorde ook het Sticht tot de Bourgondisch-Habsburgse invloedssfeer. In 1528 ging de wereldlijke macht zelfs over naar Karel V, terwijl de bisschop alleen het kerkelijk gezag behield.
11 - De Friesche Landen: De Friese landen hebben zich anders ontwikkeld dan de overige vorstendommen in de Nederlanden. In Friesland bestond de bevolking namelijk niet uit gezeten, vaak onvrije landbouwers, maar uit vrije veetelers, die hun horizon verruimden door verre handelstochten en zich niet tot ondergeschiktheid lieten dwingen door een hertog of een graaf. Er hebben her en der wel graven bestaan, maar zij hebben geen dynastieën kunnen vestigen. Ook de Hollandse graven hebben altijd aanspraak gemaakt op Friesland, maar zij hebben alleen West-Friesland onder hun heerschappij kunnen scharen. De bisschop van Utrecht had er wel invloed, met name in Stad en Ommelanden (= de stad Groningen en het daar omheen liggende gebied), maar de Friese landen bleven toch eigenlijk altijd een onafhankelijke koers varen. Pas in de zestiende eeuw gaan Friesland en Groningen definitief onderdeel uitmaken van het Bourgondisch-Habsburgse landencomplex van keizer Karel V.
12 - Holland: De eerste graven Gerulf, Dirk I en hun opvolgers in de tiende en elfde eeuw waren niet meer dan lokale potentaten, die in de Westfriese gouwen Texel en Westflinge en in de landstrook achter de duinen van Holland gezag uitoefenden. De naam Holland komt overigens pas circa 1100 voor als benaming voor het hele graafschap; daarvoor duidde het waarschijnlijk een gebied ten noordoosten van Leiden aan. Het culturele centrum was vanouds de abdij van Egmond (tot 1133 het enige klooster in Holland); de belangrijkste handelsstad was Dordrecht. In 1247 werd graaf Willem II gekozen tot koning van Duitsland. Vlak voordat hij echter in 1256 ook tot keizer gekroond zou worden, sneuvelde Willem tijdens een veldtocht tegen de Westfriezen. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Floris V. Na de dood van diens zoontje Jan I in 1299 vervielen Holland en Zeeland aan een neef van Floris, Jan van Avesnes, die tevens graaf van Henegouwen was. In 1345 sneuvelde Willem IV in de Slag bij Warns tijdens een mislukte expeditie om Friesland te veroveren. Hij werd opgevolgd door zijn zuster Margaretha, echtgenote van Lodewijk van Beieren, de keizer van Duitsland. Zij liet het bestuur over aan hun zoon Willem V van Beieren. Er onstond echter een conflict tussen de aanhangers van Willem V, de Kabeljauwen (mogelijk genoemd naar diens blauw-wit geschubde wapenschild) en de aanhangers van zijn moeder, de Hoeken (= haken, om de Kabeljauwen mee te vangen). In 1354 legden moeder en zoon hun meningsverschillen bij, maar de strijd tussen Hoeken en Kabeljauwen zou nog vaak oplaaien. In 1358 werd Willem wegens krankzinnigheid opgesloten en opgevolgd door zijn broer Albrecht van Beyeren, die in Den Haag een luisterrijk hof voerde. In 1433 moest zijn kleindochter Jacoba van Beieren haar landen afstaan aan hertog Philips de Goede van Bourgondië, waardoor ook Holland, Zeeland en Henegouwen deel gingen uitmaken van het Bourgondische gebied.
13 - Zeeland: Lange tijd was de Zeeuwse archipel een soort niemandsland tussen Vlaanderen en Holland. De graven van Holland hebben vanaf de elfde eeuw geprobeerd hun macht naar het zuiden toe uit te breiden. Eerst werden de Zuidhollandse eilanden veroverd, en in de loop der tijd kwamen steeds meer Zeeuwse eilanden onder Hollands gezag, maar het tijdstip waarop deze gebieden verworven zijn, is onbekend. In 1012 werd de Vlaamse graaf Boudewijn IV door de Duitse koning Hendrik II beleend met het gedeelte ten westen van de Schelde (Zeeland-bewester-Schelde); dit gebied gaf de Vlaamse graaf Robrecht de Fries omstreeks 1090 in achterleen aan zijn stiefzoon, de Hollandse graaf Dirk V, die daarmee in bezit kwam van bijna geheel Zeeland (behalve Zeeuws-Vlaanderen). In de twaalfde en dertiende eeuw rezen er tal van conflicten over Zeeland tussen Vlaanderen en Holland. Vanaf 1295 was graaf Floris V van Holland niet langer leenhulde verschuldigd aan de Vlaamse graaf, maar dit werd na Floris' dood in 1296 weer ingetrokken. Pas vanaf 1323 was Zeeland (zonder Zeeuws-Vlaanderen) onlosmakelijk met Holland verbonden. In 1433 ging net als Holland over in de hand van hertog Philips van Bourgondië.