Hoe Anansi een antikoloniale volksheld werd

Wie niet sterk is, moet slim zijn
Geschreven door Lieke van Duin

De absurdistische verhalen over de slimme spin Anansi werden in de tweede helft van de twintigste eeuw in Nederland populair. Ze ogen simpel maar oorspronkelijk zijn het Ghanese wijsheidsverhalen voor de hele gemeenschap, niet alleen voor kinderen. Op de slavenplantages in ‘de nieuwe wereld’ ontwikkelden ze zich tot antikoloniale verhalen van hoop op bevrijding.

Oorsprong

De schelmfiguur Anansi komt uit de prekoloniale orale literatuur van het Ashantivolk in Ghana. Anansi is een hondsbrutale vlegel, een intrigant, een lepe schurk, dapper, egoïstisch, scabreus, ondankbaar en immoreel. Maar Anansi is ook een levenskunstenaar. Soms komt hij door zijn vraatzucht in benarde situaties terecht, maar steeds weet hij zich uit de penarie te redden. En tenslotte is Anansi een anarchistische underdog. Door die eigenschap kon hij na de slaventransporten uitgroeien tot een antikoloniale volksheld bij uitstek. In het Caribisch gebied zet hij de groten en machtigen van het dierenrijk voor schut vanuit het principe ‘wie niet sterk is, moet slim zijn’. Hij staat model voor de kleine man en daarmee voor de tot slaaf gemaakte Afrikaan.

Interactieve vertelpraktijk

Anansi heet in het Twi, de taal van het volk van de Ashanti in Ghana, Kwaku Ananse, en de verhalen over Anansi heten in die taal Anansesem: ‘verhalen van Ananse’. Oorspronkelijk zijn het mythologische verhalen waarin Kwaku Ananse een relatie heeft met de ‘Sky-god’, al is hij meer Gods rivaal dan zijn helper of boodschapper. Die verhalen zijn van oudsher ter lering en vermaak; ze vormden de inleiding tot de normen en waarden van de samenleving en gaven de grenzen aan van wat moreel gesproken kon en niet kon. Door de interactieve vertelpraktijk (toehoorders reageren voortdurend op een verteller) en de vele liedjes, raadsels, spreekwoorden en gezegden waren ze een bron van wijsheid en een training in taalvaardigheid.

Trickster

Veel Anansesem waren aitiologisch: ze verklaarden iets wat logischerwijs onverklaarbaar is, zoals hoe het komt dat gieren altijd op afval azen, hoe de luipaard aan zijn vlekken komt en waarom ’s nachts de maan aan de hemel staat. Omdat deze verhalen vertellen hoe de wereld geworden is zoals die is, zijn ze feitelijk scheppingsverhalen. Die bijdragen van Kwaku Ananse aan de schepping – weliswaar tegen wil en dank – én zijn relatie met het goddelijke, maken hem tot een tricksterfiguur.

Tricksters zijn archetypen uit volksverhalen die over de hele wereld voorkomen, zoals Raaf bij de Tlingit-indianen, Coyote bij de Azteken en het dwerghertje Kancil in Indonesië. Reinaert de Vos is weliswaar een schelmfiguur maar geen tricksterfiguur omdat hij geen relatie met het bovennatuurlijke heeft en niet deelneemt aan de schepping. De trickster is een ongrijpbaar dubbelkarakter. Hij is tricky: een listige, clowneske leugenaar vol streken, subtiel én grof. Hij brengt de mens goed én kwaad. Het goede bijvoorbeeld in de Anansesem over waar de wijsheid vandaan komt en hoe de taal ontstond. En het kwade in verhalen over waar ziekten, jaloezie en kiespijn vandaan komen, en waarom kinderen slaag krijgen.

Kolonialisme

In 1637 veroverden de Nederlanders Fort Elmina aan de kust van Ghana op de Portugezen en verscheepten vandaar zo’n 600.000 Afrikanen naar wat toen ‘de nieuwe wereld’ heette. Het enige wat zij mee konden nemen, waren hun herinneringen. Daardoor zijn veel verhalen over Kwaku Ananse uit Ghana terug te vinden in de vertelcultuur in het Caribisch gebied en Suriname. Dezelfde intriges en motieven, maar met een Caribische of Surinaamse twist. In Suriname heet de slimme spin Anansi en op de Antillen Nanzi. De vertellingen heten in Suriname Anansitori, op de Caribische eilanden heten ze Cuentanan di Nanzi.

De Caribische verhalen zijn sterk geseculariseerd, dat wil zeggen veel wereldser dan de Afrikaanse. In de Anansesem is God de tegenspeler van Kwaku Ananse, maar in de Caribische vertellingen is dat een aardse koning, een soort dorpshoofd. Bovendien zijn de Caribische verhalen gemoderniseerd en gedetailleerder uitgewerkt dan de Afrikaanse. Zo duiken in de Cuentanan di Nanzi attributen op als petroleumblikken, sigaretten, wekkers, flessen wijn en rum. Ook kreeg Nanzi/Anansi in het Caribisch gebied een vaste tegenspeler die hij in Ghana niet had: Tijger, groot en sterk, maar dom en opgeblazen.

Antikoloniale protestfunctie

De Anansiverhalen verspreidden zich door het hele Caribisch gebied. Een belangrijke functie van de verhalen werd het brengen van troost op de plantages. Daar heerste een wreed koloniaal regime; uitingen van eigen cultuur waren vaak verboden, maar verhalen vertellen kon stiekem. Tijdens die vertelsessies verdween de mythologische context, verminderde de aitiologische functie (het verklaren van de oorsprong van de dingen), en kregen veel verhalen een antikoloniale protestfunctie: een protest tegen de onmenselijke toestanden op de plantages, tegen plantage-eigenaars en slavendrijvers. Een proces dat zich op de Antillen sterker doorzette dan in Suriname.

Vaak zet Anansi in de Caribische verhalen zijn machtige tegenspelers, Tijger of de koning, in hun hemd, zoals in Hoe Anansi de tijger bedroog en Hoe Nanzi de koning beetnam. Er valt dan ook heel wat te lachen. Het ligt voor de hand dat die koning en Tijger vereenzelvigd werden met plantage-eigenaars en opzichters. Zo kon je, door te vertellen hoe Nanzi het gezag en brute kracht te slim af was, onderhuidse kritiek leveren op je koloniale onderdrukkers. Bovendien hielpen de verhalen voor de slavenbevolking de hoop op bevrijding levend te houden.

Anansi als drugsbaas

Op Anansiverhalen zit geen auteursrecht: elke generatie kan de verhalen nieuw leven inblazen. Zo is Anansi in diverse Caribische verhalen van na 1980 niet meer de kleine sluwe hongerlap die de machtigen voor schut zet, maar wil hij zelf koloniale macht veroveren door de politiek in te gaan. Verkiezingsfraude, malafide spirituele praktijken, niets menselijks is Anansi vreemd. In Anansi tussen god en duivel (1997) gaat Noni Lichtveld nog verder. In één verhaal is Anansi topman van een drugskartel met een web dat via zijn computer worldwide is geworden. Hij steelt van een toverplantage en verkoopt dat toverkruid voor grof geld aan het buitenland. De verwijzing naar Desi Bouterse is duidelijk. Er is ook een feministische versie van een Anansi-vertelling: schrijfster Dorothee Wong Loi Sing geeft daarin de hoofdrol aan Anansi’s vrouw, Ma Akoeba.

Van vertelling naar boek

In de twintigste eeuw kwamen de Anansiverhalen met Surinamers en Antillianen mee naar Nederland. Hier ontstond een nieuwe bloeiperiode met nieuwe aanpassingen. De belangrijkste is dat de verhalen veelal op schrift verschenen. Vanaf 1954 verschenen tientallen titels. Ook verschoof de uitingsvorm van familieaangelegenheid naar publiek gebeuren in theaters, op televisie en op Youtube. Het theaterstuk dat Edgar Cairo schreef, Ba anansi. Woi! Woi! Woi!/Die dood van spin, verscheen in 1978 ook in boekvorm.

Als een spons zuigen de Anansiverhalen de westerse wereld in zich op, compleet met computers, mobieltjes, popsterren en mediatycoons. Vooral acteur/verteller Wijnand Stomp legt zich hier sinds 1985 op toe. Hij ijvert voor het behoud van de verteltraditie en leidt sinds 2016 in het Arnhemse Openluchtmuseum nieuwe vertellers op.

Een probleem is dat het complexe dubbelkarakter van Anansi door onwetendheid soms versimpeld wordt. Dan verwatert de gelaagde antikoloniale trickster tot een burgerlijke ééndimensionale slimmerik, ondeugd of entertainer. Dan wordt hij te aardig, te zoet. Dan is de peper eruit. En zonder peper is Anansi zichzelf niet meer. Hoe dan ook: Anansi is tot de Nederlandse culturele canon gaan behoren.