Edgar Cairo was de eerste belangrijke zwarte migrantenschrijver in Nederland. Niet alleen schreef hij veertig boeken in alle denkbare genres (romans, verhalen, theater, poëzie), hij was ook de eerste schrijver met een Afro-achtergrond die een column kreeg in een groot dagblad (De Volkskrant, van 1978 tot 1981) en in een toonaangevend weekblad (De Groene Amsterdammer, 1981). Bovendien stelde hij al rond 1980 allerlei thema’s aan de orde die in de Nederlandse samenleving pas breder aandacht kregen vanaf 2015 en ná ‘Black Lives Matter’: de positie van migranten in de Nederlandse samenleving, de doorwerking van het slavernijverleden, Zwarte Piet, het alledaagse racisme, zwarte homoseksualiteit. Hij deed dat met een enorme kennis over de historische achtergrond van al die zaken, maar ook met veel humor: hij was een voordrachtskunstenaar van grote klasse. In zijn latere jaren is hij ook gaan schilderen.
Plantage- en winticultuur
Edgar Cairo groeide op in Paramaribo, maar zijn familie kwam uit de Para, het Surinaamse district dat lang tamelijk geïsoleerd was van de hoofdstad Paramaribo. In de Para is veel bewaard gebleven van de zogenaamde plantagecultuur: de Afro-Surinaamse cultuur van de Afrikanen en hun nakomelingen die tot 1873 als slaven hadden moeten werken op de katoen-, suiker- en koffieplantages en op de houtgronden. Hij kreeg veel mee van de winticultuur (de animistische godsdienst van de Afro-Surinamers), maar werd grootgebracht in een katholieke omgeving. Na zijn middelbareschooltijd ging hij in 1968 naar Nederland, om in Amsterdam Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap te studeren. Hij verdiepte zich in de algemene taalwetenschap, dramaturgie, Afrikaanse culturen, de slavernijgeschiedenis en de cultuur van orale tradities. Hij had toen al het toneelstuk Brokositon/Puin geschreven, maar dat zou pas in 1976 worden uitgegeven.
Cairojaans
In 1969 debuteerde Cairo met een novelle in het Sranantongo, de belangrijkste omgangstaal van Suriname: Temekoe. Tien jaar later bracht hij een langere versie van dit boek uit in het Surinaams-Nederlands, Temekoe/Kopzorg en nogmaals in 1988 in een taalvariant die dichter bij het Algemeen Nederlands bleef onder de titel Kopzorg. Dat geeft ook al iets aan over de taalontwikkeling die Cairo heeft doorgemaakt. Vooral zijn variant van het Surinaams-Nederlands, ook wel het ‘Cairojaans’ genoemd, trok sterk de aandacht: een soort Nederlands gekleurd door de variant van het Nederlands die in Suriname wordt gesproken maar ook verrijkt met talrijke taalvondsten en nieuwvormingen (soms vertaald uit het Sranantongo) en doorspekt met uitroepen, klanknabootsingen en odo (spreekwoorden):
‘Laa’n ze alsjeblieft nie op me komen, met hun nonsenserij! Want is doodmaken ga ik ze! Hoe soort familie? Tan! Als je weet hoe ver dat mens is van me!’ (Uit Djari)
Cairo zag dit literaire taalgebruik als een daad van emancipatie voor het Surinaams-Nederlands. Maar hij wilde ook de minderheidspositie van Surinaamse immigranten in Nederland ermee versterken: door bepaalde, zogenaamd ‘minderwaardige’ taalelementen niet weg te stoppen, kon een ‘bufferkultuur voor minderheden’ gecreëerd worden. Het idee dat er een achterstand was ten opzichte van de Nederlandse cultuur zou zo gerelativeerd worden, wat het gevoel van eigenwaarde van de Surinamers weer zou versterken. En bovendien zou de Surinaamse cultuur zo ook de Nederlandse cultuur verrijken.
Temekoe/Kopzorg
De novelle Temekoe is een geschiedenis van een vader en een zoon die zich afspeelt op een Surinaams erf, waar veel arme Surinamers (en vooral Creolen, Afro-Surinamers) in kommervolle omstandigheden leefden. Vader en zoon groeien ondanks de wederzijds gevoelde liefde toch onvermijdelijk helemaal uit elkaar. Aanvankelijk is hij dol op zijn zoontje, maar gaandeweg verandert de vader bij thuiskomst van zijn werk in een zwijgzame man die niet in staat is zijn gedachten uit te drukken: komt het doordat hij een moeilijke jeugd in het district heeft gehad, en zijn zoon opgroeit in de stad? Er lijkt een doem op de vader-zoonrelatie te liggen.
Daarmee presenteerde Edgar Cairo een thematiek die zijn hele oeuvre zou blijven beheersen en die hij aanduidde als ‘het negerverdriet’. ‘Neger’ was voor Cairo geen scheldwoord maar een geuzennaam: een woord dat de trots op het zwart-zijn uitschreeuwde, zoals het ook gehanteerd werd door tijdgenoten als de Curaçaoënaar Frank Martinus Arion. Maar met die ‘negers’ was wel iets bijzonders aan de hand: zij leden aan wat Cairo noemde het ‘negerverdriet’ of het ‘bestaansverdriet’, een doem over zwarte mensen door een totaal gebrek aan zelfrespect en zelfvertrouwen en een noodlotshouding tegenover het leven die mensen doet terugtrekken en zich afsluiten in een pantser dat normale communicatie verhindert.
Kollektieve schuld
Edgar Cairo werkte die thematiek uit in zes poëziebundels die werden samengebracht en aangevuld in een vuistdik boek met een inleiding van 150 pagina’s: Lelu! Lelu! Het lied der vervreemding (1984). Maar hij schreef ook een hele reeks romans, waarvan Kollektieve schuld of wel Famir'man-sani (Familiezaken, 1976) het meeste succes kende. Het is het verhaal van een grote familie die in Suriname bijeenkomt om oude ‘zwarigheden’ (familieproblemen) op te lossen door een winti-ritueel, maar dat ritueel loopt helemaal uit de hand. Geschiedenis en traditie wegen zwaar door in het heden. Welke rol de slavernijgeschiedenis speelde voor de zwarte gemeenschap stelde Cairo vaak aan de orde, bijvoorbeeld in het toneelstuk Dagrati! Dagrati! Verovering van de Dageraat! (1984), over de grote slavenopstand in Berbice in 1763.
Steeds bredere reikwijdte
De reikwijdte van het werk van Edgar Cairo is steeds breder geworden. Hij begon met een ‘klein’ verhaal op een erf in Paramaribo, later schreef hij over de geschiedenis van de Afro-Surinamers en over het stadsleven, dan komt in een aantal romans en theaterstukken en in twee bundels columns de positie van Surinaamse migranten in Nederland in beeld met ook steeds meer mensen van andere herkomst, en uiteindelijk schreef hij een grote roman over de geschiedenis van Afrika: Nyumane/Uit mensennaam (1986).
Het werk van Edgar Cairo zorgde voor veel beroering, niet in de laatste plaats ook door zijn eigen altijd strijdvaardige en expressievolle publieke optredens. Er zijn weinig auteurs die de zwarte cultuur zo diep en veelzijdig hebben geanalyseerd. Hij was verontwaardigd over de koloniale èn moderne behandeling van zwarte mensen en hij was zeer serieus over het bestaansverdriet dat hij ‘negerverdriet’ noemde. Maar de literaire verwerking daarvan bevatte ook altijd een groot gevoel voor humor en een humaan meeleven met de kleinmenselijke wereld.