Jeugdliteratuur uit Suriname
In Suriname is men trots op de diversiteit van de bevolking. Al 10.000 jaar voor Christus bevolkten nomadische inheemsen het grondgebied. Hun nakomelingen vinden we nog steeds in Suriname. In 1650 begon de kolonisatie door Europeanen. Producten zoals koffie en suiker, die op plantages werden verbouwd, brachten hun veel geld op. Het harde werk op de plantages werd gedaan door zwarte totslaafgemaakte mensen, die uit Afrika waren geroofd. Een deel zag kans te ontsnappen en vestigde zich diep in het oerwoud. Zij worden Marrons genoemd. De slavernij, die ongeveer drie eeuwen heeft geduurd, werd in 1863 afgeschaft. Om de totslaafgemaakten op de plantages te vervangen, werden contractarbeiders gehaald uit China, India en Java. Het mooie is, dat de nakomelingen van al deze groepen een eigen cultuur hebben behouden.
Talen in Suriname
De verschillende inheemse stammen spreken nog steeds hun eigen talen. De totslaafgemaakten en contractarbeiders kwamen naar Suriname met eigen talen. Door het contact met Europeanen ontstonden er verschillende nieuwe talen. De bekendste is het Sranantongo, maar ook het Saramaccaans, het Aucaans, het Sarnámi en het Surinaams-Javaans vallen hieronder. Nederlanders waren eeuwenlang een belangrijk deel van de blanke elite in Suriname. Hoewel het Nederlands al in 1667 de officiële taal van Suriname was, sprak het gewone volk (inheemsen, totslaafgemaakten, later ex-slaven en immigranten) Sranantongo of een andere groepstaal. Dit veranderde toen de leerplicht werd ingevoerd en het Nederlands de taal werd waarin iedereen leerde lezen en schrijven. Momenteel is 99% van alle Surinaamse jeugdboeken geschreven in het (Surinaams) Nederlands.
Gesproken en geschreven taal
In de koloniale tijd hoorde het geschreven woord bij de blanke elite. Pas in de eerste helft van de negentiende eeuw mochten zendelingen totslaafgemaakte mensen leren lezen en schrijven. De zendelingen wilden op die manier het evangelie onder hen verspreiden. Ook in de herkomstlanden van de contractarbeiders was het schrift deel van de elitaire en religieuze cultuur. De weinige immigranten die konden lezen en schrijven, hadden meestal een religieuze voortrekkersrol. Dit wil niet zeggen dat het gewone volk geen verhalen en liederen kende. Integendeel, de Inheemsen, totslaafgemaakten en immigranten hadden een rijke ‘tori-cultuur’, waarbij verhalen mondeling van generatie op generatie werden overgebracht. Pas in de tweede helft van de 20e eeuw begonnen er met enige regelmaat boeken te verschijnen die dicht bij de ervaringswereld van Surinaamse kinderen stonden.
Jeugdliteratuur in het onderwijs
Voor 1876 was het onderwijs voor volkskinderen, voor zover dat er was, vooral gericht op het christelijk geloof. De Bijbel was het belangrijkste boek als bron van verhalen. Vanaf 1876 moesten alle kinderen van 7 tot 12 jaar naar school en kwam er ook openbaar onderwijs. Schoolboeken kwamen uit Nederland, ook die voor het leesonderwijs. In 1881 werd met De schoolladder: een schoolboek voor huis en school, een eerste poging gedaan om Surinaamse onderwerpen in het onderwijs te introduceren. Veel later, in 1956, kwam Wij en de wereld uit, een tiendelige serie die heel populair is geworden. Sommige verhalen waren zo geliefd, dat ze in de volgende leesseries terugkwamen. Een voorbeeld hiervan is Konkoni enTigri (Konijn en Tijger), een fabel uit de Afrikaanse traditie.
Toen zei Tigri bij zichzelf: “Zoiets vreemds heb ik nog nooit gezien. Ik geloof zeker dat Konkoni zijn geld verstopt heeft in die put. En als dat het niet is, dan heeft hij daar beneden misschien wel een goudmijn ontdekt. En als het dat ook niet is… nou, dan wil ik toch weleens te weten komen wat het wel is.”
Al vanaf het midden van de negentiende eeuw werd erover geklaagd dat er geen kinderboeken waren die aansloten bij de belevingswereld van de Surinaamse jeugd. In 1853 presenteerde dominee Cornelis van Schaik juist daarom zijn Dichtbundeltje voor de Surinaamsche jeugd. Het was een druppel op een gloeiende plaat, want inderdaad, zowat alle kinderboeken kwamen uit Nederland. Aan het begin van de twintigste eeuw waren verhaalhelden zoals Dik Trom en Pietje Bell geen onbekenden bij Surinaamse lezers. De boeken waren te vinden in de (school)bibliotheken. Ouders die het zich konden permitteren, kochten boeken voor hun kinderen.
Surinaamse kinderboekenschrijvers
Pas in 1962 gaf het Bureau Volkslectuur Baccha het ezelsjong uit. Dit boek staat bekend als het eerste Surinaamse kinderboek. Suriname werd in 1975 een onafhankelijke republiek. Vlak daarna volgde er een piek in de productie van eigen kinderliteratuur. Ook tussen 2001 en 2016, toen er jaarlijks een kinderboekenfestival werd georganiseerd, kwamen er relatief veel boeken uit. De Neerlandica Els Moor stelde een basislijst samen van 240 Surinaamse kinderboeken die uitkwamen tussen 1962 en 2008.
De schrijvers zagen hun boeken als een bijdrage aan de vorming van de Surinaamse identiteit. Kinderen moesten leren het eigene te waarderen. Het was ook een reactie op de Nederlandse kinderliteratuur die Suriname altijd had overspoeld. Uit de lichting schrijvers die zich rond 1975 begon te profileren, is Gerrit Barron de bekendste geworden. Anderen uit die tijd zijn Mechtelly, Thea Doelwijt en de inheemse schrijver Cirino. In de jaren tachtig en negentig kwamen onder andere Robby Parabirsing (Rappa), Helene Ramjiawan, Francis Vriendwijk, Ismene Krishnadath en Effendi Ketwaru erbij. Rappa en Krishnadath begonnen, net als Barron, een eigen uitgeverij. Indra Hu en Cobi Pengel zijn een paar van de vele schrijvers die voortgekomen zijn uit de activiteiten van het Kinderboekenfestival.
Bekende Surinaamse jeugdboeken
Harold en Kela waren jeugdhelden, die Gerrit Barron introduceerde in zijn boeken Een lach en een traan, Bij Anoekoe in het bos en Het geheim van de Goslar. Harold en Kela zijn twee Surinaamse jongens, die opgroeien in een typisch Surinaamse omgeving, waar van alles te beleven valt. Barron laat zijn idealen duidelijk doorklinken in zijn boeken: trots zijn op je land en de multiculturele bevolking die vreedzaam met elkaar samenleeft. De jongens hebben een Hindostaanse vader en een Creoolse moeder. Robby Parabirsing (Rappa) gebruikte in zijn verhalen Surinaams-Nederlandse spreektaal en Sranantongo-woorden. Bovendien hanteerde hij daarvoor een eigen spelling. Dat was in het begin erg gedurfd, omdat leerkrachten vonden dat teksten voor de jeugd in ‘goed’ Nederlands moesten worden geschreven. Zijn novelle Een bloedige les is ongekend populair onder mulo-leerlingen.
“Swari-mangs,” zei Stephan. “Wat zei je Stef?”, vroeg juf hem. “Tak Hollands, jongoe,” fluisterde Rinaldo hem toe. “Bolletjesslikkers,” kreeg hij vanuit de kant van Chander toegefluisterd. (…) Als je naar het nieuws luistert (…) dan weet je dat ze weer een paar bolletjesslikkers hebben gepakt. Dat ding is mode geworden.”
Ismene Krishnadath kreeg in 1993 de Surinaamse Staatsprijs voor Jeugdliteratuur voor haar verhalenbundel Nieuwe Streken van Koniman Anansi. Ze volgde daarmee talrijke schrijvers die verhalen over Anansi, een fabelfiguur uit de orale literatuur, op schrift bereikbaar maakten. Ze profileerde zich als een multiculturele auteur met boeken als Veren voor de piai, De opdracht van Fodewroko en Sams portret.
Indra Hu debuteerde in 2002 met het eerste deel van de serie Leena en Jopie, twee Surinaamse muizen. Al snel volgden andere titels. In 2021 publiceerde ze samen met Hilli Arduin Het schoolreisje, een voorleesverhaal in acht Surinaamse moedertalen. In 2009 kwam de verhalenbundel De gele papegaai van Cobi Pengel uit. Natuur, mystiek en een wijze boodschap - alles overgoten met een Surinaams sausje - zijn de ingrediënten van haar verhalen. In totaal schreef zij tien kinderboeken.
Alleen voor Surinaamse lezers?
In zijn algemeenheid kunnen we stellen dat Surinaamse jeugdliteratuur specifiek geschreven is voor Surinaamse kinderen om hen bewust te maken van hun identiteit. Het lijkt een paradox, maar juist hierdoor zijn de verhalen ook interessant voor niet-Surinaamse lezers die meer willen weten over andere landen en culturen. Lezers uit Nederland, Vlaanderen en de Caribische eilanden hebben door de gemeenschappelijke taal makkelijk toegang tot de teksten. Via verhalen krijgen ze een unieke inkijk in het leven in Suriname.