De ‘Maximalen’ en de ‘Nieuwe Wilden’

Poëtisch rumoer
Geschreven door Dirk De Geest
Herzien door Lenny Vos

In 1988 stond de Nederlandse literatuur weer eens op stelten. Ditmaal trok een groep jonge dichters alle aandacht naar zich toe. Ze noemden zich de ‘Maximalen’, en in het voorjaar bundelden zij hun krachten in een gezamenlijke bloemlezing met de sprekende titel Maximaal. De Maximalen traden bewust in de voetsporen van eerdere generaties jonge schrijvers die eveneens gebruik maakten van een bloemlezing om als collectief naar buiten te treden. De Vijftigers hadden bijvoorbeeld hun geruchtmakende Atonaal (samengesteld door Simon Vinkenoog). Ook in andere opzichten kan men de Maximalen beschouwen als poëtische erfgenamen van die experimentele dichters uit de jaren vijftig. Zo waren ze allerminst bang voor uitbundige en ronduit schokkende beeldspraak, overdrijving en polemiek. 

Punk Poetry

In dezelfde tijd verschenen naast Maximaal ook andere bloemlezingen met werk van nieuw literair talent. De nieuwe generatie had gemeenschappelijk dat deze dichters sterker dan vorige generaties waren gericht op hun publiek, zoals Tom Lanoye wiens werk was ontstaan in het Gentse kroegleven. Ook in Nederland, waar jongerencentra poëzie programmeerden, traden jonge dichters op. Zij reden in wisselende samenstelling naar optredens in een oude brandweerauto. Diana Ozon, die net als de Maximalen haar wortels had in de punkscene van Amsterdam, werd beroemd door haar vele optredens. In de jaren tachtig sloot ze zich aan bij de Popdichters, een initiatief van Bulkboek gericht op leesbevordering onder jongeren. Ze stond op het podium met dichters als Jules Deelder, Bart Chabot, Simon Vinkenoog en Johnny van Doorn. Geheel volgens de do-it-yourselfmentaliteit van de krakersbeweging begon Ozon eind jaren zeventig een punk-fanzine en verspreidde zelf haar gedichten. Ze wilde met haar Punk-Poetry ‘toegankelijker zijn dan de vorige dichtersgeneratie uit de 60-er jaren’. Op haar website vertelt ze: ‘Ik haat opeenstapelingen van ingewikkelde woorden die door hun vaagheid poëzie mogen heten. In deze tijd van verwarring moet je juist duidelijkheid scheppen in wat je bedoelt.’ Volgens haar zijn taalfouten ook niet iets om je druk over te maken: ‘Als het maar goed te lezen is.’

Tegen de taalgerichte poëzie

Iedere nieuwe stroming moet voorgangers hebben om zich tegen af te zetten. Voor de Maximalen zijn dat de taalgerichte dichters. ‘Het juk van het grote niets’, noemde Joost Zwagerman dat. Zwagerman – samen met Arthur Lava de belangrijkste woordvoerder van de groep – schreef in De Volkskrant in 1987 een controversieel pamflet waarin hij stelde dat de poëzie in ons taalgebied zo goed als dood was. Als de grote schuldige daarvoor wees hij naar het minimalisme in het werk van dichters die streven naar zuiverheid, zo min mogelijk woorden en zoveel mogelijk wit in de hoop daarmee tot de essentie van betekenissen door te dringen. Poëzie wordt getypeerd als een kernachtige filosofie of als een afgesloten laboratorium van hermetische taalelementen. De taalpoëzie voerde in de poëzie van die jaren de boventoon en genoot bovenal een groot prestige. In de inleiding bij de bloemlezing Maximaal doet Lava er daarom hyperbolisch nog een schepje bovenop:

Als er één kunstuiting is die ons tegenwoordig als een geeuwend nijlpaard doet vastkoeken aan de oevers van verveling, dan is het wel de poëzie. Dat komt doordat vele hedendaagse dichters zich hebben toegelegd op het figuurzagen van fletse stillevens, die geen enkele aantrekkingskracht bezitten. Alles oogt weliswaar verfijnd, onberispelijk en goed doordacht, maar bij nadere beschouwing valt het op dat het eigenlijk helemaal nergens over gaat.

Beeldenstormers

Tegenover dat ‘heilloze minimalisme’ in de literatuur en de kunst – dat de Maximalen associëren met verveling, leegte en ambachtelijk geknutsel - stellen deze beeldenstormers de maximale, haast schreeuwerige ervaring van de eigentijdse werkelijkheid. Poëzie geeft voor hen bij uitstek uitdrukking aan het hectische leven van de jaren tachtig, aan de gulzige ervaringen en de talloze prikkels die de moderne mens overspoelen. Stilistisch wordt dat programma vertaald in een overdaad aan associaties en uiteenlopende beelden. De gedichten hebben uitvoerige opsommingen, uitgebreide zinnen met een wirwar aan bepalingen, een bewuste vermenging van lage (vulgaire, pornografische) en hoge (verheven) taalregisters.

In hun opvatting over wat literatuur zou moeten zijn, klinken de uitgangspunten van de krakersbeweging door. Het leven in de stad, de woningnood en de verloedering van de openbare ruimte zijn thema’s in de gedichten. Daarmee halen de Maximalen de poëzie uit de verstilling. Hun doel is om de barrière tussen het publiek en de dichter te doorbreken. Daarvoor gebruiken de Maximalen als symbolisch wapen de klauwhamer, een idee van Arthur Lava, geïnspireerd op zijn krakerstijd. De boekpresentatie van de bundel Maximaal in de Amsterdamse nachtclub RoXY op 24 mei 1988 krijgt de titel ‘Grand Gala der klauwhamers’.

Het gedicht als een toverbal

In plaats van te streven naar een afgesloten betekenis (zoals de autonomistische taaldichters) willen de Maximalen een poëzie die vooral de barsten en de veelkantigheid van de taal laat zien. Dat is volgens hen de aangewezen manier om de complexe werkelijkheid te tonen. Daarbij ligt de klemtoon op veelheid en dynamiek, op grilligheid, overvloed en wanorde, ironie en theatraliteit. De Vlaming Tom Lanoye stelt bijvoorbeeld dat het gedicht geen steen is met een verborgen kern, zoals de autonome dichters ons willen voorhouden, maar integendeel een ‘toverbal’, een snoepje dat voortdurend verandert van kleur in de mond en uiteindelijk helemaal wegsmelt. Veel sterker dan de vorige generaties zijn deze jonge dichters gericht op hun publiek, dat zij met hun performances voor hun gedichten proberen te winnen. Een heldere boodschap overbrengen is daarbij belangrijk.

Films, strips en graffiti

De literatuur ontwikkelt zich niet in een vacuüm, maar wordt beïnvloed door andere cultuuruitingen. Net zoals de Vijftigers en Cobra is bij de Maximalen een verband met verwante schilders als Rob Scholte. Minstens even belangrijk is de invloed van de populaire cultuur. Met name de film, de Amerikaanse muziek en de strips vormen vaak voorkomende motieven in het creatieve werk. Dat alles illustreert hoe – geheel in lijn met de populaire variant van het postmodernisme – de Maximalen ernaar streven om de grens tussen elitaire literatuur en populaire cultuur te slechten. Dat leidt er ook toe dat de kunst van de straat, graffiti, tot kunstvorm wordt verheven, zoals het werk van Hugo Kaagman.

Alles past perfect bij een intense levenswijze, waarbij allerlei kicks, harde muziek, drugs en seksuele avontuurtjes een belangrijke rol spelen. Het creatieve maar tegelijk zelfdestructieve Amsterdamse uitgaansmilieu wordt door Joost Zwagerman opgeroepen in zijn succesvolle roman Gimmick! (1989) en recenter (maar ook kritischer) door René Huigen in De man die alles zag (2021). René Huigen, die tot de Maximalen behoorde, blikt in deze roman terug op de jaren tachtig en memoreert hoe onder andere tijdschriften als Virus of De held de jonge dichters samenbrachten.

Terugkijkend op de literatuur van de jaren tachtig kunnen we concluderen dat Pieter Boskma, Tom Lanoye, K. Michel en Joost Zwagerman tot de belangrijkste Maximale dichters gerekend kunnen worden, met elk sindsdien een heel eigen literair oeuvre.

Joost Zwagerman

Het werk van Joost Zwagerman demonstreert bij uitstek de principes van de maximale poëzie, al evolueert hij gaandeweg in de richting van een soberdere en bij momenten zelfs meer abstracte lyriek. Zijn debuutbundel, Langs de doofpot (1987), is een illustratie van de nieuwe poëtica van de Maximalen. De bundel bestaat uit gedichten die de dynamiek van een op het leven betrokken taal laten zien, naast poëticale teksten die de spot drijven met de taaldichters. Virtuoos is de dichter wanneer hij alle registers van de taal opentrekt, zoals in de bundel liefdesgedichten De ziekte van jij (1988). Alle facetten van de liefde komen hier aan bod: de eerste blik, de blinde passie, de angst om verlaten te worden, de onvermijdelijke breuk… Zwagerman maakt daarvoor niet alleen gebruik van alle taalregisters, hij parodieert ook allerlei bekende teksten uit de literatuur om ze een ‘eigentijdse’ toets te geven. Herman Gorters vage en haast mystieke liefdesvers ‘Ik vin je zo lief’ krijgt bijvoorbeeld een lichamelijke, zelfs vulgaire tegenhanger, terwijl de eerste uitwisseling van blikken resulteert in een bijzonder, haast mystiek vers:

.. zag jij misschien dat ik naar jou,
dat ik je zag en dat ik zag hoe jij
naar mij te kijken zoals ik naar jou
en dat ik hoe dat heet zo steels,
zo en passant en ook zo zijdelings -
dat ik je net zo lang bekeek tot ik
naar je staarde en dat ik staren bleef.
Ik zag je toen en ik wist in te zien
dat in mijn leven zoveel is gezien
zonder dat ik het ooit eerder zag:
dat kijken zoveel liefs vermag.

De vrouwelijke stem: de Nieuwe Wilden

De Maximalen zijn duidelijk een onvervalste jongensbende, met stoere uitspraken en veel herrie rond hun optredens. In dezelfde periode is Elly de Waard actief als begeleider van een poëzieworkshop voor schrijvende vrouwen in het Amsterdamse centrum Amazone. Zij is bijzonder enthousiast over het talent dat daar, in de schaduw van de gevestigde literatuur, aan het woord komt en stelt daarom een bloemlezing van haar collectief samen. De nieuwe wilden in de poëzie, in 1987 uitgegeven door de feministische uitgeverij Sara, presenteert een dozijn nieuwe dichters en dient zich nadrukkelijk aan als een vrouwelijk-feministisch alternatief voor de mannelijke literatuur. In de inleiding bij haar bloemlezing onderstreept De Waard, geïnspireerd door het essay A room of one’s own van Virginia Woolf, de drastische uitsluiting van vrouwen door de kanalen van de gevestigde literatuur:

Audio file
Fragment voorgelezen door: Anna Rademakers

Stel je eens voor dat de dichter Arthur Rimbaud een vrouw zou zijn geweest. Men zou – gesteld al dat haar werk gepubliceerd was geworden – niet geweten hebben wat met haar gedichten te beginnen. In het ergste geval had men de uitgave stilzwijgend overgeslagen. In een net nog iets minder erg geval zou het zijn weggezet als idioot of aanstootgevend.

Vitale verzen

De naam van de groep verwijst naar Die neue Wilde, een (weliswaar mannelijk) schilderscollectief in Duitsland dat zich nadrukkelijk verzette tegen het abstracte minimalisme en resoluut kiest voor schreeuwerige kleuren en wilde vormen. We zien dus veel overeenkomsten met de uitgangspunten van de Maximalen. In de bloemlezing bepleit De Waard, als remedie tegen de emotieloze en hermetische taalgedichten, een vitale lyriek die niet de taal maar de hele ervaring van het leven zelf als uitgangspunt neemt. Dat leidt tot doorgaans toegankelijke gedichten, waarin de ervaring van de hedendaagse vrouw in een door mannen gedomineerde wereld het centrale thema vormt. Zowel de publieke sfeer (met maatschappelijke thema’s) als de privésfeer (met intieme gedichten, ook over de vrouwelijke en lesbische seksualiteit) krijgen volop ruimte. Het lyrische ik toont zich daarbij in haar kwetsbaarheid met autobiografische getuigenissen.

Scheldpartij

De beweging van de Nieuwe Wilden maakt als collectief de vrouwelijke stem extra zichtbaar en wordt gevraagd voor allerlei optredens, ook buiten de strikt literaire circuits. Er verschijnt zelfs een tweede bloemlezing De nieuwe wilden in de poëzie 2 (1988). De Nieuwe Wilden gaan, eenmaal op het podium, expliciet de confrontatie aan met hun mannelijke tegenhangers, de Maximalen, maar dat optreden – in het Utrechtse Vredenburg op 30 september 1989 – is geen succes. Het door De Waard nagestreefde bondgenootschap tegen de hermetische taaldichters komt niet tot stand, en de avond ontaardt zelfs in een scheld- en vechtpartij.

De erfenis van de Nieuwe Wilden

Ook de poging tot groepsvorming van de Nieuwe Wilden kent slechts een kortstondig bestaan. De leidende rol van Elly de Waard – in feite de enige in het gezelschap met een zekere literaire faam – wordt niet door alle dichters van het collectief aanvaard, en heel wat vertegenwoordigers in de twee bloemlezingen brengen het nooit tot een eigen dichtbundel. Inmiddels waren er ook individuele dichters zoals Esther Jansma en Anneke Brassinga opgestaan, die een indrukwekkende boom van vrouwelijke dichters in de Nederlandse poëzie inluidden. De mainstream literaire kritiek heeft weinig aandacht geschonken aan de Nieuwe Wilden, op de bladen met een feministische oriëntering na. Wel heeft De Waard zelf in latere beschouwingen betoogd dat de succesvolle millenniumdichteressen, zoals Hannah van Binsbergen, Lieke Marsman, Lucas Rijneveld, Bernke Klein Zandvoort en Kyra Wuck, in feite het programma van de Nieuwe Wilden hebben voortgezet in een veel gunstiger literair en maatschappelijk klimaat.