Johan van de Walle
De Nederlandse journalist-auteur Johan van de Walle was van 1934 tot 1942 hoofdredacteur van het Curaçaose dagblad Beurs- en Nieuwsberichten, waarna hij in 1942 in Suriname hoofd van de Gouvernements Persdienst werd. Nadat hij na de oorlogsjaren repatrieerde, werd hij chef van de Caribische afdeling van Radio Nederland Wereld Omroep, een functie die hij tot aan zijn pensionering zou bekleden: ‘Suriname werd een avontuur dat me levenslang zou bezighouden, zoals ook de Antillen, en vooral het eiland Curaçao...’
Van de Walle was een productief verteller die zijn literaire inspiratie in het Caribische gebied zocht en vond. Hij publiceerde de romans De slavenopstand (1956), Achter de spiegel (1958), Wachtend op de dag van morgen (1959), De muggen van San Antonio (1961) en Een vlek op de rug (1963), en de verhalenbundel De overtocht (1962). Deze boeken werden verzameld in Romans en verhalen (1993). Van de Walle beschreef zijn herinneringen aan Curaçao in Beneden de wind (1974) en aan Suriname in Een oog boven Paramaribo (1975). Een nostalgische briefwisseling uit het begin van de jaren zeventig met de op Curaçao wonende Nederlandse arts Chris Engels verscheen onder de titel Klein Venetië: Curaçao in vroeger dagen (1990).
Traditie en vernieuwing
Achter de spiegel beschrijft de periode van Curaçao zonder en met de grote olieraffinaderij. De roman vertelt van een oude, vervallen en afgelegen plantage, Santa Cruz, en de ambitieuze ingenieur, Kaai, die de plantage wil opkopen voor de Shell. Maar de eigenaar, oom Maikel, houdt de verkoop tegen, niet omdat het op de plantage zo goed gaat, maar omdat hij gewoon geen materiële behoeften kent. Natuurbehoud en industrialisatie vormen onverenigbare tegenstellingen. Maar de jonge ingenieur ‘geneest’ en wordt uiteindelijk deel van de plantage. Hier toont Johan van de Walle zich als een regelrecht romanticus vol nostalgische ideeën, die dat wat in feite voorgoed voorbij is, toch nog wil vasthouden. De Curaçaose natuur wordt in haar ongerepte schoonheid geïdealiseerd tegenover de stinkende raffinaderij. Er is toekomst voor de mens die in harmonie met deze natuur kan en wil leven. Deze natuurmens zal een veel rijker leven leiden dan de materialistische stad ooit kan bieden.
In de roman Wachtend op de dag van morgen prefereert het hoofdpersonage de indrukwekkende natuur van het Surinaamse binnenland tegenover zijn geboorteland Nederland, waarvan hij merkt vervreemd te zijn geraakt als hij op verlof naar Europa gaat. De emigrant blijkt geen remigrant meer te kunnen zijn. Daarom is hij blij terug te kunnen keren naar zijn goudmijnen in het binnenland van Suriname:
Het is wel vreemd dat mensen zoals ik, geboren in Europa, maar werkzaam onder de tropenzon, twee vaderlanden hebben, die ze om beurten verzaken en toch niet missen kunnen. Je voelt je nergens thuis. In Europa niet. In de tropen niet. Overal draag je je eigen eenzaamheid met je mee.
In de verhalenbundel De overtocht vertelt het titelverhaal het wedervaren van een schip vol rijke joodse vluchtelingen die tijdens de Tweede Wereldoorlog vanuit Spanje de vrije wereld aan de overzijde van de Atlantische Oceaan proberen te bereiken. Ze worden echter overal geweigerd, tot ze ten slotte op Curaçao worden toegelaten onder strikte bewaking.
Twee romans over slavernij
Johan van de Walle is het bekendst geworden door zijn twee historische romans, De slavenopstand en Een vlek op de rug over slavernij en plantages. In deze twee romans neemt de auteur zijn lezers mee naar het verre verleden, waar hij laat zien hoe er verschillende vormen van slavernij waren die elkaar niet verdroegen. In het eerste werk loopt het uit op een grote opstand, in het tweede wordt de emancipatie eindelijk in 1863 afgekondigd. De verteller kiest het perspectief van de toeschouwer die alles meebeleeft maar niet partijdig is. Zo kiest de pater in De slavenopstand niet voor de traditie of de vernieuwing, niet voor abolitionisme en emancipatie, maar beperkt hij zich tot het verkondigen van het Woord van God. Impliciet geeft Van de Walle zijn romans een dieper idee mee: godsdienst en politiek horen gescheiden te zijn. De priester verkondigt het woord en helpt de noden lenigen waar nodig is, maar hij bemoeit zich niet met de politieke vraagstukken van de dag. Ook in Een vlek op de rug is er sprake van een priester die ver teruggetrokken en diep verborgen in het oerwoud woont in een melaatsenkolonie.
De slavenopstand
De slavenopstand is gesitueerd in een fictief Caribisch land met kenmerken van Suriname en Curaçao en speelt zich af in 1825, zoals we uit de aanduiding ‘dertig jaar na de grote slavenopstand de opstand van 1795’ mogen concluderen.
Een pater wordt geconfronteerd met twee soorten plantagehouders: de wrede die de grote meerderheid vormen en de uitzondering daarop in de persoon van Don Dijs. Onder leiding van de grote leider Matta is de slavernij op deze plantage praktisch al afgeschaft, waar de arbeiders hun eigen gronden bewerken. Slavernij als systeem wordt oneconomisch genoemd, maar de echte abolitie moet geleidelijk komen.
Dan ontstaat er onrust, waarbij het suikerriet op diverse plantages in brand wordt gestoken en mensen naar Don Dijs’ plantage vluchten. Als de rechterlijke macht en de militairen uit de stad er zich mee bemoeien, komt het tot een werkelijke opstand. Bij de onlusten wordt Don Dijs gedood. Hij verliest als eenling van het algemene systeem, zoals in Albert Helmans De stille plantage (1931) ‘een staat in de staat’ ook niet mogelijk bleek. De ‘opstand’ wordt neergeslagen. De pater kiest ervoor te blijven en niet te vluchten:
Het was alsof onze kleine wereld zich in twee kampen begon te verdelen, terwijl mijn nederig hutje, in het midden van het dal, juist op de grenslijn lag.
Een vlek op de rug
Een vlek op de rug (1963), speelt zich af in Suriname in de periode van 1842 tot 1863 en werd exact honderd jaar na de emancipatie van 1863 gepubliceerd. De gebeurtenissen worden beschreven door de ogen van de Nederlander Achille van de Maas, een gesjeesde student die naar de kolonie wordt gestuurd om het plantersvak te leren. Als jongen van goede komaf en met behulp van protectie klimt hij al snel op de hiërarchische ladder van de plantagemaatschappij:
In dit land wonen twee volkeren, slaven en meesters. De eersten vormen de meerderheid en leveren arbeidskracht, de meesters zijn in de minderheid maar heersen door verstand en tucht. Welnu, uw keuze is duidelijk.
Naarmate Achille verder opklimt neemt zijn gouddorst toe:
Men kan niet eeuwig in de kolonie blijven. Eens moet men naar patria terugkeren en wie daar met lege handen komt, is een belachelijk mens.
Hij trouwt in de hoge aristocratie in door middel van de joodse Aura Hamburger en wordt volkomen deel van het koloniale establishment.
Als leidmotief loopt door het verhaal de boassie, de gevreesde lepra. Ze is metafoor voor de ziekte waaraan de hele kolonie lijdt. De slavernij is als een ongeneeslijke vlek van melaatsheid. Ze is het koloniaal schuldbesef op de rug van de koloniale heersers. Het is een Nederlandse pater in deze roman die de mensen met deze ongeneeslijke ziekte verzorgt. De pater verwijst hiermee naar de historische Peerke Donders (1810-1887), ‘de apostel der melaatsen.’
Wee! Wee!, Suriname in de grooten Oordeelsdag!! Wee! Wee! Ja, duizendmaal wee den Europeanen, den eigenaren van plantageslaven, den administrateuren, den directeuren en blank-officieren, die allen over de slaven heerschen!! Ongelukkig zij, die zich met het zweet en bloed verrijken van die arme slaven, die geen verdedigers vinden dan God!
(Citaat van Peerke tegen de slavernij - Peerke Donders Park)
Johan van de Walle was in de Cariben een passant, iemand die tijdelijk in de West verbleef. Zijn positie uitte zich in het enigszins vage, onbestemde levensgevoel als een ‘schemerduister tussen kolonialisme en autonomie’, een omschrijving die Johan van de Walle er 11 en 20 maart 1972 zelf aan gaf in twee van zijn brieven aan dokter Chris Engels, zijn vriend op Curaçao. Van de Walle woonde op Curaçao en in Suriname in de koloniale periode, maar schreef zijn literaire werk in de dagen van intern zelfbestuur en autonomie. Hoewel Johan van de Walle vergeefs gezocht wordt in de Nederlandse literatuurgeschiedenissen, lazen de leerlingen van de middelbare scholen op de Antillen en in Suriname zijn boeken gretig - al raakte hij ook daar op de achtergrond.