Ot en Sien in Nederlandsch Oost-Indië

Jan Ligthart en H. Scheepstra, 1911
Geschreven door Rick Honings

Wat Jip en Janneke zijn voor de tweede helft van de twintigste eeuw, zijn Ot en Sien voor de eerste helft van diezelfde eeuw. De twee kleuters uit de kinderboekjes die Hindericus Scheepstra (1859-1913) met medewerking van Jan Ligthart (1859-1916) schreef, waren lange tijd beroemd. Prinses Juliana onthulde in 1930 in het Zuiderpark in Den Haag het Ot en Sien-monument. Hun namen zijn zelfs doorgedrongen tot het woordenboek. Van Dale noemt bijvoorbeeld: ‘Dat is nog uit de tijd van Ot en Sien’ (het begin van de twintigste eeuw) en spreekt van: ‘ot en sienkleding’ (nostalgische, ouderwetse kinderkleding). En als iemand iets doet ‘als Ot en Sien’, dan doet hij of zij dat op een eenvoudige, kinderlijke manier.

Generaties kinderen zijn met de leesboekjes van Scheepstra en Ligthart opgegroeid. Ook de illustraties, die gemaakt werden door Cornelis Jetses, zijn bekend geworden. Aanvankelijk verschenen de Ot en Sien-verhaaltjes tussen 1904 en 1905 in vier deeltjes onder de titel Nog bij moeder. In 1906 werden ze gebundeld in Het boek van Ot en Sien. Het zou vele malen herdrukt en ook vertaald worden.

Een Indische Ot en Sien

Minder bekend is dat in 1911 een speciale versie voor het onderwijs in Nederlands-Indië (nu: Indonesië) uitkwam: Ot en Sien in Nederlandsch Oost-Indië. Indonesië was toen nog een kolonie van Nederland en zou dat tot 1945 blijven. Het boekje was bedoeld voor Nederlandse kinderen die daar opgroeiden. De Indische versie werd bewerkt door A.F.Ph. Mann, die als onderwijzer in Indië werkzaam was. Sommige verhaaltjes nam hij letterlijk over uit de Nederlandse versie, maar andere passages herschreef hij om ze aan te passen aan de Nederlands-Indische context. Ook de illustraties werden ‘verindischt’: aangepast aan de koloniale context. Illustrator Jetses was zelf nooit in de kolonie geweest. Hij oriënteerde zich door boeken te lezen, foto’s te bekijken en een tentoonstelling over Indië te bezoeken.

Een ‘verindischte’ uitgave

Welke wijzigingen werden in de Indische versie aangebracht in vergelijking met de Nederlandse versie? Net als in de originele verhaaltjes zijn de vijfjarige Ot en zijn vierjarige buurmeisje Sien de hoofdpersonages. Maar ze wonen niet meer op het platteland van Drenthe, maar zijn naar Nederlands-Indië (het huidige Indonesië) overgeplaatst. Ook hun sociale positie is veranderd: ze zijn niet meer arm, zoals in het origineel, maar behoren in Nederlands-Indië tot de koloniale elite en wonen in een mooi, groot huis en ze hebben bedienden, zoals een baboe (kindermeisje), koelie (knecht) en kokkie (kokkin).

Het decor van de verhaaltjes is ook anders. De kleuters verblijven niet in het koude Nederland, maar op het hete Java. Spelletjes in de sneeuw komen uiteraard niet voor. In Indië zweten de twee kindertjes zich een ongeluk. Het verhaaltje uit de oorspronkelijke uitgave, dat ‘Het is warm’ heet, werd voor de Indische versie dan ook veranderd in ‘Het is erg warm’. Het onschuldige slakje dat Ot en Sien in hun tuin in Drenthe ontdekken, is in de koloniale uitgave vervangen door een snel en gevaarlijk reptiel:

‘Kijk, kijk, wat kruipt daar in ’t gras?’
Ot blijft staan en kijkt. Sien blijft ook staan en kijkt ook.
Op-eens roept Ot: ‘Een slang, een slang!’
Hij neemt Sien vlug bij de hand en loopt gauw met haar in huis: ‘Een slang, een slang!’
Ma-ma schrikt. Dáár, wijst Ot.
‘Oe-ler, oe-ler!’ [Slang, slang!]

In de Indische Ot en Sien spelen ook typisch koloniale vormen van amusement een rol. Zo gaan de kinderen een waterval bekijken en bezoeken ze met familieleden ‘de soos’ (de sociëteit). Dat was een plaats waar Europeanen samenkwamen om naar muziek te luisteren, te dansen en lekkere drankjes te nuttigen. De kinderen krijgen er een glaasje ‘stroop’ (setrup, limonadesiroop) te drinken. De sociëteit was in principe alleen toegankelijk voor Europeanen. Indonesiërs waren er niet welkom.

Geen inheemse helden

Wat valt op als je de verhaaltjes kritisch leest? In de eerste plaats springt in het oog wat niet in de tekst staat. Nergens wordt de vraag opgeworpen waarom de Nederlandse kinderen in een vreemd land leven. Het is voor hen volstrekt vanzelfsprekend dat ze er wonen en dat ze er een rijkeluisleven leiden en dat ze bediend worden. Dat ook de grootouders van Ot ook al lang in Indië blijken te wonen, ondersteunt dit idee. Het is kennelijk normaal dat Nederlanders van generatie op generatie in Indië verblijven.

Inheemse personages spelen op geen enkel moment in het boek een heldenrol. Dat blijkt wanneer Ot en Sien in de tuin aan het spelen zijn en ze plots een slang zien. Ze beginnen te gillen en roepen “Oeler!”, met als gevolg dat Karta, de inheemse bediende, hun te hulp schiet met een stok in zijn hand. Maar als hij er is, blijkt de slang al lang te zijn weggekropen. Een slang is immers ‘een vlug beest’. Van de inheemse bediende kan dit, zo is de suggestie van de verteller, niet gezegd worden. Hij is te traag om een held te kunnen zijn. In een ander verhaaltje raken Ot en Sien verdwaald. Ze worden omringd door Indonesiërs, maar het is een pas gearriveerde witte meneer (‘hij is nog maar pas op de plaats’) die de kinderen te hulp schiet. De inheemse bevolking staat erbij en kijkt ernaar.

‘Anders’ en minder

Op veel plaatsen in het boek wordt de inheemse bevolking weggezet als ‘anders’ en daardoor als minder – een fenomeen dat othering wordt genoemd. In het verhaaltje ‘Een man met een aap’ zijn Ot en Sien getuige van het optreden van een aap. In de oorspronkelijke Nederlandse versie komt dat gegeven ook voor (er komt een man met een aap door de straat), maar in de koloniale versie is het verhaal ‘verindischt’: de man die de aap laat optreden, is inheems geworden: “Het dier had een touw om den hals. Het droeg een pet. En het had een rood rok-je aan. Dat leek zoo leuk.” Maar de kinderen vinden het niet leuk als de aap voor hen moet dansen en in een paal moet klimmen. Ze vinden het zielig en zijn opgelucht als het optreden eindelijk voorbij is: “Die ar-me aap! Hij was ook lie-ver in het bosch.”

Dat het gedrag van de inheemse man met de aap ‘onbeschaafd’ is, wordt duidelijk in het verhaaltje dat hierna volgt: ‘Ot is stout.’ Daarin imiteert Ot de man, door zijn kat een touw om de nek te binden. Als zijn moeder dat ziet, roept ze hem tot de orde. Het doorgaans brave jongetje wordt voorgesteld als stout, omdat hij het gedrag van de inheemse man nadoet. Dat een ‘onbeschaafde inlander’ een aap mishandelt, is tot daaraantoe, maar ‘beschaafde’ Europeanen horen dieren met respect te behandelen.

Geen ‘onschuldig’ kinderboek

Ot en Sien in Nederlandsch Oost-Indië lijkt op het eerste oog een onschuldig kinderboek. Expliciete racistische passages komen er niet in voor. Maar als je het goed leest, zie je dat het een koloniale visie uitdraagt. Het was bedoeld om een jong Nederlands leespubliek koloniale denkbeelden in te prenten.

Het was overigens niet het laatste boekje van Scheepstra en Ligthart dat ‘verindischt’ werd. In 1925 verscheen Pim en Mien. Voorlooper van ‘Ot en Sien’. Voor de scholen in Nederlandsch Oost-Indië.