Wanneer Dirk van Hogendorps abolitionistische of slavernijkritische toneelstuk Kraspoekol, of de slaaverny op 20 maart 1801 in Den Haag in première gaat, doen enkele slavernijlobbyisten er alles aan om de voorstelling te boycotten. Zodra het doek omhooggaat, beginnen ze te roepen en te fluiten om zo, volgens een getuige, “in duisternis te houden wat niet voor het licht was bedoeld”. Na de tumultueuze première in Den Haag is het stuk niet meer opgevoerd. Desondanks is Van Hogendorps Kraspoekol een sleuteltekst geworden uit de Nederlandstalige literatuur van de achttiende eeuw.
Dirk van Hogendorp als aanklager van het slavernijsysteem
Van Hogendorp (1761-1822) was een fel tegenstander van de koloniale slavernij. Tijdens zijn verblijf in Oost-Indië had hij gezien welk gruwelijk onrecht mensen in slavernij moesten ondergaan. Zelf voerde hij als bestuurder veranderingen door om de lokale bevolking en tot slaafgemaakten te helpen. De hoogste bazen in de koloniën waren het volstrekt oneens met Van Hogendorps aanpak. Hij werd gearresteerd en gevangengezet, maar hij kon vluchten naar Nederland. Daar bracht hij vervolgens een aantal rapporten uit om de schandalige praktijken in Oost-Indië in kaart te brengen. In zijn Proeve over den slaavenhandel en de slavernij in Neerlands-Indie (1801) presenteerde hij een plan voor de afschaffing van de slavernij in een periode van twintig jaar. Hadden overheden Van Hogendorps plan uitgevoerd, dan was Nederland de eerste Europese natie geweest die de koloniale slavernij had afgeschaft.
Een toneelstuk als wapen
In 1800 waagde Van Hogendorp zich aan het schrijven van een toneelstuk. Het Indische titelpersonage Kraspoekol woont in Batavia (het huidige Jakarta) bij haar “menschlievende” Nederlandse schoonbroer Wedano, die bij de VOC dient als onderkoopman. Kraspoekol zet de slaven uit Wedano’s huishouden zwaar onder druk: van vuile beledigingen tot buitensporige lichamelijke mishandelingen. Verschillende tot slaafgemaakte toneelpersonages, meestal gespeeld door witte acteurs met een bruin- of zwartgemaakt gezicht, uiten hun lijden in sentimentele monologen. Ali, bijvoorbeeld, klaagt dat mensen in slavernij onmenselijk en onrechtvaardig behandeld worden:
ALI
wreede Hollanders! zijn wij ook geen menschen? en gij behandelt ons als beesten –erger dan beesten. – Geen hond wordt geslagen zonder schuld; maar wij ellendigen wél. […] maar bij wien zullen wij ongelukkigen recht gaan zoeken? — wie zal ons aanhooren? — wie is er gesteld om onze klagten aan te neemen?
Door deze personages “zelf” te laten spreken, brengt Van Hogendorp het thema van de slavernij dicht bij het publiek. In het voorwoord wijst hij op het belang van theater om mensen “een levendig denkbeeld van den aart der slaavernij […] voor oogen te stellen.” Toneel was een krachtig instrument: toeschouwers konden het onrecht met eigen ogen zien, en met andere toeschouwers samen de gebeurtenissen meebeleven. De schouwburg was een plaats waar maatschappelijke problemen werden aangesneden en bediscussieerd.
Wedano als leidsman
Wanneer in Van Hogendorps toneelstuk de vijftienjarige Tjampakka onschuldig mishandeld dreigt te worden door Kraspoekol, wijst Wedano zijn schoonzuster de deur. Kraspoekol verhuist en koopt meer dan twintig mensen om naar believen te mishandelen. Dat wordt haar betaald gezet: een wanhopige slaaf steekt zijn meesteres neer. Als straf wordt hij daarna zelf geradbraakt. Wedano noemt dit “een gevolg van dien afschuwelijken slaavenhandel”. In een laatste emotionele monoloog verzet hij zich (nogmaals) fel tegen die praktijk:
WEDANO
O mijn vaderland! mijne landgenooten! zult gij in uwe bezittingen in uwe volkplantingen, dien eerlozen, dien verfoeijlijken handel niet afschaffen? Het zijn onze medemenschen onze broeders! hunne tranen, hun bloed koomen op onze hoofden, indien wij, ontrouw aan onze beginzelen, den slavenhandel niet voor altijd vernietigen.
Hier wordt het publiek rechtstreeks aangesproken, en aangespoord om niet alleen medelijden te hebben, maar ook politieke actie te eisen: de slavernij moest verbannen worden uit de Nederlandse wetboeken. Wedano’s rol in Van Hogendorps toneelstuk is dus cruciaal: deze “burgerlijke held” is met zijn oproep tot solidariteit een leermeester voor het publiek.
Verborgen ongelijkheid
Hoe kritisch Kraspoekol ook is over slavernij: het idee dat zwarte mensen minderwaardig zijn aan witte mensen, is op de achtergrond nog steeds aanwezig. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat er veel meer aandacht is voor het goede karakter van Wedano, dan voor de gevoelswereld van de gekoloniseerden. Als Tjampakka Wedano bedankt voor zijn hulp, bevestigen haar woorden daarmee indirect de superioriteit van witte en de onderdanigheid van zwarte mensen: “weldaadig wezen! meer dan een mensch. […] Het beeld der godheid op aarde! […] mijn verlosser, mijn tweede vader!” Zelfs na haar vrijlating biedt Tjampakka nog haar diensten aan bij Wedano - als dank voor zijn weldadigheid, wil zij hem “eeuwig dienen.” Van Hogendorps toneelstuk pleit dus wel voor meer menselijkheid, maar neemt géén afstand van koloniale machtsverhoudingen.
Een vroege Max Havelaar?
Pas in 1842 komt er georganiseerd protest tegen slavernij. In dat jaar wordt de Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing van de Slavernij opgericht. Maar in de vroege discussies over slavernij in Nederland heeft Van Hogendorp wel een aanzienlijke rol gespeeld. Zelfs een halve eeuw na het verschijnen van zijn toneelstuk wordt nog dankbaar naar Kraspoekol verwezen. In 1853 noemt liberaal Tweede Kamerlid en abolitionist Wolter Robert van Hoëvell Kraspoekol een uitstekende poging om “het [Nederlandse] volk van verontwaardiging te doen gloeijen over de slavernij in zijne koloniën”. Van Hogendorp was volgens hem “een der moedigste bestrijders der slavernij” uit de Nederlandse geschiedenis. Multatuli moest op dat moment nog beginnen aan zijn antikoloniale roman, maar gezien de geografische focus en de radicaliteit van Kraspoekol mogen we Van Hogendorps toneelstuk misschien wel beschouwen als een voorloper van de veelbesproken Max Havelaar (1860).