Judith Herzberg

‘Iets wat los zweeft netjes in een vorm krijgen’
Amsterdam, 1934
Geschreven door Yra van Dijk

Ze geloofde het eigenlijk niet, zei ze recent in een interview. Als er meer dan 150.000 exemplaren van Doen en Laten (eerste druk 1994) zouden zijn verkocht, een bundel met een ruime keus uit haar gedichten, dan had ze dat toch wel gemerkt? De aantallen spreken voor zich, Judith Herzberg is een van de meest gelezen Nederlandse dichters en voor haar poëzie kreeg ze de allerhoogste onderscheidingen: naast de Constantijn Huygensprijs (1994) en de P.C. Hooftprijs (1997), ook de Prijs der Nederlandse Letteren (2018). Een groots dichter, zou je haar dus kunnen noemen, al zou die omschrijving haar zelf waarschijnlijk nogal ongemakkelijk maken.

Judith Herzberg werd geboren in 1934 in Amsterdam. Haar vader was de schrijver en jurist Abel J. Herzberg. Tijdens de oorlog zat ze zonder haar ouders ondergedoken bij verschillende gezinnen. Haar vader en haar moeder overleefden het concentratiekamp Bergen-Belsen. Over het leven in het kamp publiceerde haar vader kort na de oorlog Amor fati (1946). Zijn dagboek uit Bergen-Belsen, Tweestromenland, verscheen in 1950. 

Hoewel Judith Herzberg in 2016 zei het werk van haar vader nooit gelezen te hebben, omdat dat haar ‘alleen maar verschrikkelijk kwaad maken’ zou, speelt oorlog ook in haar gedichten een rol. Eigen herinneringen krijgen onnadrukkelijk een plek, zoals de onderduik en hoe in 1944, een naam, ‘mijn echte naam’, een ‘gevaarlijk woord’ was. Maar evengoed staat Herzberg stil bij wat elders gebeurt: ‘Wat zijn dit voor tijden/ waarin bij twee van de drie/ bevriende families een zoon/ is gesneuveld en bij de derde/ een zoon bij een aanslag/ een oog heeft verloren.’

Als dichter debuteerde Judith Herzberg in 1963 met de bundel Zeepost. Naast poëzie schrijft ze ook toneel, filmscenario’s en journalistiek proza. In enkele van haar toneelstukken, komen de problemen van de tweede generatie oorlogsslachtoffers terug, zoals in Leedvermaak, dat door regisseur Frans Weisz verfilmd werd. 

Haast terloopse observaties

Dat Judith Herzberg nu al meer dan zestig jaar zo graag gelezen wordt, heeft ongetwijfeld te maken met haar ongedwongen stem, haar parlando-toon. Bij vrijwel elk gedicht is het of iemand tegen je praat en dingen met je wil delen waarover ze zich verwondert of die ze zich afvraagt. En dat kan eigenlijk vanalles zijn: van moeders en opvoeden tot beeldende kunst, van vogels en vliegen tot het woordje ‘maar’, van een afwasmachine tot het hiernamaals, van afscheid van vrienden en ouderdom tot blauwe overalls aan een waslijn. Haar oog valt niet per se op grote gebeurtenissen, maar eerder op wat onbewust gebeurt of misschien niet meteen belangrijk lijkt. De titels van haar vroegere bundels Strijklicht (1971), licht dat schuin langs iets glijdt, Dagrest (1984), wat er overblijft van een dag, en Bijvangst (1999), vissen die onbedoeld meekomen met de grote vangst, suggereren dat al.

Met het ouder worden, wordt ook de melancholie voelbaarder om afscheid van verloren dierbaren. Al zorgt Herzberg er wel voor dat er plaats blijft voor humor, en maakt ze haar regels niet te zwaar en beladen, houdt ze het praktisch: ‘Het voorverdriet/ de angst voor onvermijdelijk/ verlies, maakt preventief/ vast onverliefd.’

Precieze taal

Dichten omschreef ze eens als ‘iets wat los zweeft netjes in een vorm krijgen’ en Herzbergs gedichten kunnen de meest uiteenlopende vormen aannemen: ze kunnen geschreven zijn als een toneeltekst, of als een gesprek dat iemand met zichzelf voert (‘”Waar is – / O nee dat heb / hé daar/ maar wacht – (…)”’. Ook schrijft ze regelmatig ‘liedjes’. Zo maakte ze met de bundel 27 Liefdesliedjes een bewerking van het Bijbelse Hooglied. Soms zijn haar gedichten lange opsommingen, bijvoorbeeld van soorten ‘gekte’, of slechts een korte gedachte. ‘Hopla’s’ noemt Herzberg die laatste vorm ook wel. Ze bestaan meestal uit niet meer dan een paar regels en een handvol woorden. ‘Want / houden van/ is gauwer gezegd/ dan langer gedaan/ maar soms komt het/ in het donker/ op gang en dan/ is er verder/ geen houden meer aan’. 

De ‘hopla’s’ lijken als in één beweging te zijn opgeschreven, net als veel van haar andere werk. Maar dat is schijn. Herzbergs natuurlijke toon is het resultaat van steeds opnieuw proberen, van wikken en wegen, schrijven en schrappen. In Sneller langzaam (2023), haar laatst verschenen bundel, geeft ze iets van haar werkwijze prijs als ze schrijft: 

Vind dit nog steeds veel te vrijblijvend
rijm, sta me nog even bij help
de gêne van de hoge woorden
te vermijden help te helpen
doen begrijpen.

Het is, zoals vaker in haar poëzie, alsof iemand een gesprek dat al even aan de gang was, gewoon weer oppakt. Maar lees je de regels nog eens, dan vallen de rijmklanken op. Dan zie je dat die achteloze taal juist heel precies gekozen is, en veel woorden bevat met ‘ij’s’, ‘e’s en ‘ee’s’. 

Net zo onnadrukkelijk is het ritme van haar teksten, waarbij de regelafbrekingen (enjambementen) de lezer soms net even op het verkeerde been kunnen zetten. Zie hoe in een van de liefdesliedjes de woorden over de pagina’s huppelen: “Ik vind je hoe langer / hoe langer hoe liever, / je bent al zo lang / als een dadelpalm / waar ik wel in wil klimmen.”

Geen vuist maken

Ook ‘hoge woorden’ heeft Herzberg altijd buiten haar gedichten gehouden. Haar werk mag dan grote en universele thema’s aansnijden – leven en samenleven, liefde, ouderdom, dood, oorlog – maar stellige uitspraken daarover vind je niet. Want, zo schrijft Herzberg: ‘Juist / Het geen / vuist willen / maken / vereent.’ 

Tegenover de stelligheid en de krachtige meningen die in de buitenwereld nogal eens klinken, plaatst Herzberg de twijfel. Dat heeft ze gemeen met de door haar bewonderde Nobelprijswinnaar Wislawa Szymborska (1923-2012). Ook voor deze Poolse dichter was elke gedicht een nieuwe poging om antwoord te geven op de raadsels achter de gewone, vaak voor vanzelfsprekend genomen dingen die helemaal zo gewoon niet zijn.

Liever dan dat ze benoemt hoe de dingen in elkaar zitten, stelt Herzberg vragen, en regelmatig raken die aan wat er in de wereld gebeurt. De plastic soup, de omgang met vluchtelingen, de coronacrisis – ze hebben ook in de poëzie van Judith Herzberg hun sporen nagelaten. Ze is geëngageerd, betrokken bij wat zich om haar heen afspeelt en dat klinkt door in de vragen die ze zichzelf en daarmee haar lezers stelt: ‘En toch die vraag/ die maar blijft vragen: hoe zal ik mij / als ik besef / wat op het grote spel staat / zelf gedragen. / Heb ik dan lef’.

Door goed te kijken en te luisteren naar het kleine en gewone, bevraagt de poëzie van Judith Herzberg de grote dingen van het leven. Haar poëzie laat twijfel toe en schept daardoor ruimte.

De Poëzie van Judith Herzberg

De Nieuwe Liefde organiseerde in 2016 een programma rond de poëzie van Judith Herzberg. In Herzbergs aanwezigheid worden haar gedichten gelezen door twee bijzondere gasten: door liefhebber en actrice Olga Zuiderhoek én door caberetier Micha Wertheim. 

40ste Nacht van de Poëzie (2023)

Judith Herzberg leest voor uit eigen werk.

De Lea's uit Leedvermaak: Een mini-docu van Het Nationale Theater

Leedvermaak heeft een rijke opvoeringsgeschiedenis. In deze documentaire spreken acteurs Trudy de Jong (Toneelgroep Baal, 1982), Catherine ten Bruggencate (verfilming van Leedvermaak door Frans Weisz, 1989) en Tamar van den Dop (Leedvermaak bij Het Nationale Theater, 2022) over het personage Lea dat zij alle drie speelden, het werk van en werken met Judith Herzberg en de impact en betekenis van de voorstelling toen... en nu. 

Leedvermaak (1989)

De openingsscène van de film Leedvermaak uit 1989 van regisseur Frans Weisz met o.a. Pierre Bokma, Catherine ten Bruggencate, Kitty Courbois, Edwin de Vries, Rijk de Gooyer en Peter Oosthoek. Verfilming van Judith Herzbergs stuk over bruiloftsfeest in het begin van de 70-er jaren dat overschaduwd wordt door herinneringen aan de holocaust. Op de achtergrond van dit ogenschijnlijk vrolijke feest blijkt het persoonlijke verleden van alle betrokkenen zo'n belangrijke rol te spelen dat het niemand lukt om echt feest te vieren.