Tijdens een thema-avond over ‘het nieuwe Nederland’ van de VPRO-televisie in 2003 las Mustafa Stitou een voor ‘het nieuwe Nederland’ weinig vleiend gedicht voor. Het gedicht, ‘De schil waarop wij leven’, ging over de zogenaamde Vinex-nieuwbouwwijken die overal in de Nederlandse polder zijn neergezet en over de zelfbenoemde ‘pioniers’ die er zijn gaan wonen. Hier is een kritisch dichter aan het woord die niet alleen korte metten maakt met de truttige lelijkheid van de Vinexwijken, maar die ook de vinger legt op een aantal onaangename menselijke eigenschappen: zelfgenoegzaamheid, xenofobie, racisme. Neem deze twee strofen uit het lange gedicht:
en wie niet te categoriseren valt
in een aparte doos – woonkamers wemelen
van geruchten over een pedofiele buur
en asielkampen moeten het liefst
aan de horizon staan, zo scheidt men
het goede van het zwarte
Zelfgenoegzaamheid
Uit deze laatste regels blijkt dat Stitou de (zelf)genoegzaamheid van angsthazen, gebaseerd op orde en op het onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’, aan de kaak stelt. En omdat de pionierende ‘klootjes’ in zijn gedicht het goede van het zwarte willen scheiden, is ook duidelijk dat het hier om blank racisme gaat. Gegeven ook het feit dat Stitou, net als bijvoorbeeld Hafid Bouazza, Fouad Laroui en Abdelkader Benali, een zogenaamde N.S.M.A.N.N. is (een ‘Nederlandse Schrijver van Marokkaanse Afkomst met Nederlandse Nationaliteit’, de term is van Bouazza), lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de onaangename menselijke eigenschappen in het geciteerde gedicht als Nederlandse, of anders wel als westerse eigenschappen worden gepresenteerd.
Dat mag waar zijn, tegelijkertijd valt echter op hoezeer Stitou (net als veel van zijn collega N.S.M.A.N.N.-auteurs) zichzelf als een Nederlands schrijver presenteert. Zijn poëzie is, mede dankzij verwijzingen naar verschijnselen als de Burger King, Jurrasic Park en Albert Heijn, doorgaans overduidelijk in een westers decor gesitueerd. Steeds laat hij echter zien hoe verweven die zijn met de cultuur die immigranten hebben meegebracht, zoals in dit tweede fragment uit het Vinex-gedicht:
De snackbarhouder heeft aura.
Trekt automatisch klanten aan.
Schenkt twee uitgeprocedeerde
Somalische Lolita’s knipogend
softijs. Een stratenmaker vreet en vreet
wanneer hij opkijkt schichtig blozend.
Gekozen identiteit
Stitou heeft als geboren Marokkaan in de Nederlandse literatuur gekozen voor een cultuur. Die cultuur, die identiteit, is voor hem geen van God gegeven vanzelfsprekendheid, maar iets dat door mensen wordt gekozen en door mensen wordt gemaakt. Een constructie die in het sociale verkeer wordt geproduceerd.
Toch speelt in Stitou’s werk soms ook het romantische idee een rol dat identiteiten onvervreemdbaar zijn en diepgeworteld in de menselijke natuur. De gedachte dat wij bepaald worden door ‘natuurlijke’ en niet zo gemakkelijk omkeerbare zaken als afstamming, nationaliteit, milieu en huidskleur. Zulke roots zijn zelfs de centrale obsessie in de bundel Varkensroze ansichten (2003). Het vele voorkomen van woorden als ‘afstammelingen’, ‘moedertaal’ en ‘voorvaderen’ wijzen daarop. Het dichter-ik in deze poëzie combineert verbondenheid met de cultuur van zijn afkomst met kritisch engagement met de cultuur van zijn keuze, de westerse.