Sarnami, hai

Bea Vianen, 1969
Geschreven door Jerry Dewnarain

In oktober 2021 verscheen een nieuwe uitgave van de debuutroman van de Surinaamse schrijfster Bea Vianen, uitgegeven door de Amsterdamse uitgeverij Cossee met als titel Sarnami, hai. Suriname, ik ben. Ineens was er weer volop aandacht voor dit oorspronkelijk in 1969 verschenen boek. Wellicht dat de Black Lives Matter-gedachte ervoor zorgde dat de boeken van Vianen weer actueel werden. De nieuwe uitgave werd herzien door Kunti Elstak, de dochter van Bea Vianen. 

Het opmerkelijke van Bea Vianen is dat zij de eerste Surinaamse schrijfster is geweest die haar debuutroman, Sarnami, hai, bij een Nederlandse uitgeverij in Nederland heeft uitgegeven, in 1969. Surinaamse schrijvers konden vóór de onafhankelijkheid van Suriname (1975) moeilijk boeken in Nederland uitgeven, omdat deze niet populair waren bij Nederlandse uitgevers. Bea Vianen was van gemengd-etnische afkomst, wat van belang is om haar debuutroman te begrijpen. Twee belangrijke thema’s overheersen daarin: de etnische verdeeldheid van Suriname en het verlangen naar vrijheid. 

Familiegeschiedenis

In Sarnami, hai (letterlijk: ‘Suriname, ik ben’) gaat het om de volwassenwording van het zestienjarige Hindoestaanse meisje Sita. In deze coming-of-age-roman, die grotendeels autobiografisch is, gaat Sita op zoek naar de toedracht van het vertrek van haar grootvader en haar familiegeschiedenis. De enige overlevende die haar iets kan vertellen over haar grootouders die als contractarbeiders met het laatste transport in 1916 vanuit Brits-Indië (India) naar Suriname zijn gekomen, is de drankverslaafde buurvrouw Adjodiadei. Sita kent haar eigen verleden en dat van haar voorouders niet, ze is ‘iemand zonder geschiedenis’.

Langer dan een jaar heeft ze gezocht naar deze vrouw die voor haar moeder heeft gezorgd toen die nog een kind was. Er bestonden honderden Ajodiadeis. Op het immigratiekantoor was niets bekend over een voogdijschap. Na de dood van Janakya moet haar kind door een andere vrouw zijn geadopteerd. Was haar grootvader toen al uit Suriname vertrokken? Of ging hij pas daarna?
S. kan zich niet voorstellen dat haar grootvader zijn kind aan deze vreemde, ontwortelde en drankzuchtige vrouw zou hebben toevertrouwd. Soenderdei, de marktvrouw, wist niets gunstigs over haar te vertellen maar zij herinnerde zich ook niets van het vroegere leven van Ajodiadei en van de jeugd van haar moeder, Radjkumarie. Haar moeder liet zelden iets los over de jaren die zij als kind en als meisje in Lelydorp had doorgebracht. Wanneer S. haar daarnaar vroeg, kreeg zij meestal een ontwijkend antwoord.

In het laatste hoofdstuk worden alle voorbereidingen door de dan 21-jarige Sita getroffen om naar Nederland te gaan om daar biologie te gaan studeren. Ze wil een toekomst opbouwen voor zichzelf, wat mogelijk is omdat ze in de loop van het verhaal zich heeft kunnen bevrijden van alle belemmeringen. Ze zet een streep onder het verleden door de foto's van haar grootouders waarvoor ze zoveel moeite gedaan heeft om ze in haar bezit te krijgen en die nog in India gemaakt zijn, te verscheuren. Ze snijdt ook de banden met het heden door: met haar vriendin Selinha heeft ze geen contact meer; haar vader wil ze niet meer zien; ze laat zich door haar man die haar trouwde nadat hij haar zwanger had gemaakt om haar daarmee te binden, verstoten; ze laat zelfs haar zoontje in de steek om vrij te kunnen zijn.

Ze drukt haar handen vaster tegen haar oren. Ik wil niet, denkt zij. Ik wil het niet meer horen. Niets. Ik ben geen S. of het meisje. Niet meer. Sita! Sita! Ik durf mezelf bij de naam te noemen. 
Omdat ik weet wat ik niet wil: Stikken! Stikken! Stikken! Ze glimlacht door haar tranen heen.
Het begint te regenen.

Noodlot

Vrijheid betekent in Sarnami, hai het doorsnijden van alle banden en het aangaan van geen enkele verplichting. Degene die zich bindt, wordt de gevangene van zijn omstandigheden, vindt Sita. Individueel bereikt ze deze vrijheid, maar wat betreft haar familiegeschiedenis is ze niet verder gekomen dan in een vicieuze cirkel. Sita verlaat Suriname zoals ook haar grootvader indertijd het land verlaten heeft, na zijn periode als contractarbeider uitgediend te hebben, waarbij hij al zijn familie gewoon achterliet. Ze kan dan ook niet anders doen dan haar onmacht om dit noodlot in een vervloeking te uiten: 

Je vond het beter terug te gaan naar je heilige slangen en koeien. Naar de dorre aarde, wachtend op de moessons. De overstromingen. De aardbevingen. Het was je voorkeur. Helaas kan ik die voorkeur niet delen om de dingen, de mensen die je achterliet. Ik haat je, grootvader. Je hoeft het mij niet te vergeven dat ik je een hond noem. Een zwijn. Een smerige wegloper. Maar wat heb ik aan deze beschuldigingen? (...) Wij zijn uit hetzelfde hout gesneden. Ook ik vervloek deze wildernis. En ook ik zal een kind achterlaten!

Beeld van Paramaribo

Sita vervloekt Suriname. De gebouwen kenmerken zich door verval, harde kille zakelijkheid of stilte en eenzaamheid. De wegen, straten en pleinen zijn vaak niet geasfalteerd. Het zand is dan papperig en vol sporen. De meeste huizen hebben de ramen gesloten. Een cafeetje is luguber. In de bus hangt ‘de adem van het oerwoud’. Daar ontmoeten mensen elkaar sprekend over ‘de politiek, de armoe, de hoge ongecontroleerde prijzen van de gewoonste dingen.’ Er zijn wegen die een ongemotiveerde angst oproepen. Een brug heeft iets obscuurs. 's Avonds zijn de straten slecht verlicht en zijn ze het terrein van agressieve honden. De straat is de plaats van geheime ontmoetingen, een oord waar de mensen naar toegedreven worden door de hitte die in de huisjes hangt, een ontmoetingscentrum. Werkelijk contact is er uitgesloten. Negatief beoordeelde huizen die verbonden zijn door negatief beoordeelde straten, dat is het beeld van Paramaribo.

Racisme en seksisme

Niet alleen de omgeving is negatief in Sarnami, hai. Hindoes en moslims schelden elkaar uit voor ‘varkensvreters’ en ‘koeienvreters’. Dit gebeurt in deze tijd nog steeds! Afro-Surinamers worden nog steeds door sommige Hindostanen aangeduid als ‘kafri’ (kaffers). Vianen schetst in haar debuut bovendien een Suriname waar de machocultuur de boventoon voert. Mannen uit elke etniciteit of geloofsovertuiging hebben het voor het zeggen. Terecht schrijft Warda El-Kaddouri in haar nawoord bij de nieuwe uitgave dat "vaders hun dochters met stokken slaan vanwege verboden relaties, echtgenoten mishandelen en verkrachten hun vrouwen, extreem jaloerse vriendjes stalken hun geliefden en schelden ze uit voor hoer. Sita beschrijft hoe de zwager van haar vaders minnares, Ram, zich ‘in zijn mannelijke eer aangetast’ en als Javaan ‘in zijn oosterse superioriteit’ gekwetst voelt omdat zij, een Hindoestaanse, intelligenter is. Het is een aardig staaltje racisme en seksisme ineen."

Grote populariteit

Wanneer eind jaren zestig van de twintigste eeuw Sarnami, hai en de volgende boeken van Vianen verschijnen, worden ze verslonden door hun herkenbaarheid voor Surinaamse jongeren. Thema’s zoals vrijheid, seksuele vrijheid en identiteit spelen rond deze jaren een grote rol in Suriname, dat zelf ook op weg is naar het verwerven van zelfstandigheid. Vianen weet de toekomst van een kritische generatie van Surinamers te verwoorden.

Bovendien is Bea Vianen een pionier op het gebied van de taal. Het taalgebruik in haar werk is een eigen creatie geweest. Het is niet het Algemeen Nederlands dat wordt gesproken, maar een Nederlands dat herkenbaar is voor haar eigen landgenoten. Zij creëerde een nieuwe literaire geest met de verschijning van haar romans door Surinaams-Nederlandse woorden, Sarnami en Surinaams-Javaanse woorden te gebruiken. Hierdoor heeft ze een duidelijke stem laten horen. Die stem vindt nu blijkbaar ook nog weerklank: Sarnami, hai houdt de lezer een spiegel voor, voor hen die denken dat Suriname een exotisch land is. Zij beschrijft in al haar boeken vlijmscherp de gevolgen van de interraciale tegenstellingen.

Vlogboek: Suriname, ik ben van Bea Vianen

In deze video bespreekt Jörgen de roman Suriname, ik ben van Bea Vianen.