Hofwijck

Constantijn Huygens, 1651

Constantijn Huygens wist goed dat zijn mooie buitenhuis veel afgunst opwekte, vooral van mensen die minder rijk waren dan hij. In het gedicht Hofwijck vertelt hij dat hij in zijn tuin gesprekken op voorbijvarende schepen kan afluisteren. De passanten vinden allemaal dat aanzienlijke mensen maar slapende rijk worden, en van gekkigheid niet weten waaraan ze hun geld moeten uitgeven. De gewone man daarentegen, bijvoorbeeld een voorbijvarende beurtschipper, moet zijn hele leven zwoegen voor de kost en houdt nooit een cent over. Maar Huygens verweert zich tegen deze kritiek: de mensen hebben er geen benul van hoe zwaar en ondankbaar zijn taak aan het Haagse hof is.

Meer had hij op de tong, meer meende hij te preken,
maar ’t schip was voor de Dam. Daar moest hij ’t laten steken,
en ’t zeil moest overend. Wie wenste niet de vracht
van zulk een schip te zijn? Nu heb ik ’t maar gedacht.
En, als ik ’t overdenk, de boeren weten wonder,
maar weten min dan al. De waarheid loopt eronder,
maar meer waarschijnlijkheid. O schippertje, goed knecht,
was gij tot in de grond van alles onderrecht,
keek gij tot in de milt van die gij wilt benijden,
verstond gij net als ik ’t gepeperde verblijden,
het gallige vermaak van wie daar staat en ziet,
en hoort u zorgeloos staan fluiten langs de Vliet;
en wist gij hoe dat hart, in ’t midden van zijn rozen,
zijn kommeren veeltijds niet weet waarlangs te lozen;
en wist gij hoe hem ’t haar te bergen komt te staan,
die graag op Hofwijck is, maar naar Den Haag moet gaan
- Den Haag, die doornenhaag, waar eer en deugd en reden
veeltijden wordt betaald met vuil’ ondankbaarheden;
waar weldoen wordt beloond met laster of geweld;
waar ’t uiterste gepoog der vromen wordt gesteld
de bozen tot een schimp; waar ’t niet en is te passen,
of men ziet links of rechts de spijt of nijd staan bassen;
waar zelfs de vrede-min misduid wordt als misdaad:
ik denk, gij zou zijn lot verfoeien voor uw staat
en kruipen in uw luik, en leren beter wensen,
en oordelen ’t geluk van uw gelijke mensen
benijdenswaarder veel dan dat te steewaard blinkt,
maar achter het gordijn van ’t aanzien hinkt of stinkt.