Slavenhaler

Rob Ruggenberg, 2007
Geschreven door Lieke van Duin

De historische jeugdroman Slavenhaler van Rob Ruggenberg speelt zich af in 1637-1638: eerst in Ghana, dan op een slavenschip de Atlantische Oceaan over, en ten slotte in Brazilië, waar de slaafgemaakten die de overtocht hadden overleefd, verkocht werden aan witte bazen van suikerplantages. De schrijver heeft zijn boek gebaseerd op grondig historisch onderzoek naar de slaventransporten van Afrika naar Zuid-Amerika. De hoofdpersonen Tyn en Obaa zijn verzonnen, maar veel andere personen uit het verhaal hebben echt bestaan.

Over de auteur

Rob Ruggenberg (1946-2019) was radiotelegrafist bij de Koninklijke Marine, woonde in Israël en Afrika en was daarna in Nederland journalist voor verschillende dagbladen. Pas in 2006 werd hij fulltime jeugdboekenschrijver. Zijn debuut, Het verraad van Waterdunen (2006), dat speelt tijdens de Nederlandse Opstand, werd genomineerd voor de Thea Beckmanprijs voor het beste historische jeugdboek. Slavenhaler was zijn tweede jeugdroman; daarna volgden nog zes historische, veelal bekroonde, jeugdromans op basis van historische feiten.

Aanklachten tegen slavernij

Elk jaar op 1 juli herdenken we dat in 1863 de slavernij in de Nederlandse koloniën Suriname en de Nederlandse Cariben werd afgeschaft. Het is het feest van Keti Koti, wat betekent: de ketenen verbroken. De eerste aanklacht tegen de slavernij verscheen al in 1796: The Narrative of a Five Year’s Expedition against the Revolted Negroes of Surinam door John Gabriel Stedman. Hij was een Nederlands-Schotse militair die de weggelopen slaafgemaakten, de marrons, moest bevechten, terwijl hij zag hoe slecht ze behandeld werden door hun bazen. Hij ging zich bekommeren om hun rechten en werd daarmee een soort Surinaamse Multatuli. In 1799 verscheen de Nederlandse vertaling van The Narrative. In 1852, elf jaar voordat Nederland als één der laatste koloniale landen de slavernij afschafte, verscheen Uncle Tom’s Cabin van de Amerikaanse Harriet Beecher Stowe. Dit boek werd een wereldhit en verscheen in 1853 in het Nederlands als De negerhut; Een verhaal uit het slavenleven in Noord-Amerika.

Een onverwacht zusje

Hoofdpersoon Tyn van Campen is 16 als zijn vader sterft. Zijn moeder is overleden toen hij klein was en broers of zusjes heeft hij niet, denkt hij. Totdat zijn vader, die zeeman is hem op zijn sterfbed vertelt dat hij bij zijn zwarte huisslavin een dochter heeft verwekt die ongeveer even oud is als Tyn. Omdat niemand mocht weten dat hij zijn huisslavin zwanger had gemaakt, bracht vader Van Campen haar terug naar de Goudkust, het gebied dat nu Ghana heet. Onderweg op zee werd haar baby geboren, zijzelf stierf. Daarop bracht Tyns vader de baby naar een dorp van de Fanti-stam langs de Ghanese kust, hoewel haar moeder van het meer oostelijk levende volk van de Akyem was. In dat dorp noemden ze de baby Obaa Huhuni, wat in het Twi, de meest gesproken taal van de Akan-volkeren in het zuiden van Ghana, zoiets als ‘zwerfmeisje’ betekent.

Tyn, die in Nederland geen familie heeft, wil zijn halfzusje vinden en monstert aan op een schip naar de Goudkust: een smokkelschip, dat stiekem handel drijft buiten de West-Indische Compagnie om, die het alleenrecht had op de slavenhandel.

Een meisje met een sterke krah

Het boek begint in november 1637 aan de kust van West-Afrika, het huidige Ghana. Obaa is een pittig meisje, maar omdat ze een lichtere huid en een sterke krah heeft, een sterke geest, wordt ze niet geaccepteerd door de Fanti-stam waarin ze opgroeit.

Ze haatte de obiaman, omdat hij wist dat ze anders was, omdat hij tegen de dorpelingen had gezegd dat ze het Oog had en het Oor. Sindsdien durfde niemand haar meer recht aan te kijken, en veel mensen zwegen of begonnen te fluisteren als zij in de buurt kwam. (p. 13)

Als vreemdelinge krijgt ze overal de schuld van en zal ze ritueel geofferd worden aan een dodelijke bosgeest. Op het nippertje ontkomt ze door haar slimheid, doordat ze niet gelooft in geesten en ontdekt dat de tovenaar een bedrieger is. Tijdens haar vlucht met haar metgezel Kofi nemen de Ashanti’s hen beiden gevangen en verkopen hen aan de Hollandse slavenhalers van het smokkelschip. Tyn herkent zijn halfzusje aan haar lichtere huidskleur en doordat ze, evenals hij, oorlelletjes mist. Hij besluit met het slaventransport mee te gaan, al wil ze aanvankelijk niets van hem weten.

Orkaan op de oceaan

Tijdens een hevige storm op de Atlantische Oceaan in december 1637 sterven slaafgemaakten én bemanningsleden als ratten.

Tyn hield zich met beide handen aan een kanon vast en keek ontzet naar de chaos om zich heen. De slaven werden alle kanten op gesmeten, maar omdat ze met voetboeien aan de lange ijzeren stangen vastzaten werden ze ook steeds tegengehouden. Overal klonk wanhopig gekrijs, hier en daar lagen al bewusteloze of misschien wel dode mensen. In het halfduister zag Tyn de massa zwarte lijven mee bewegen met elke zwaai die het schip maakte. Dit was de vrouwenafdeling – waar was Obaa?

Op dat moment raakte de grijze watermuur het schip. Als Tyn aan dek had gestaan, had hij kunnen zien hoe de Roode Cameel op zijn kant ging liggen en hoe de uiteinden van de ra’s de zee raakten. Met een enorme knal vloog het grootmarszeil aan flarden. Twee matrozen die zich niet meer staande konden houden, sloegen overboord. Een paar tellen later was er niets meer van hen te zien, de zee was één schuimmassa.

In het slavenruim zag Tyn hoe de vrouwen de lucht in werden geslingerd. Ze stuiterden terug en hingen met hun hoofd omlaag aan hun voetboeien. Zeewater spoot door een van de geschutspoorten die niet goed was afgesloten. Een eikenhouten poepton vloog door het ruim en kwakte tegen de vrouwen aan. Uit alle hoeken en gaten vluchtten ratten weg. (p. 161)

De doden worden overboord gegooid, waar ze een prooi zijn voor de haaien. Dan wordt het schip achtervolgd door een kaperschip, en de slaafgemaakten komen in opstand, maar worden neergeslagen. Als Tyn Obaa beschermt tegen een matroos die het op haar voorzien heeft, begint ze Tyn te vertrouwen.

Verkocht op de slavenmarkt

Aangekomen in Recife, Brazilië, februari 1638, wordt Obaa verkocht aan een witte plantagebaas. Tyn probeert haar te bevrijden. Als Tyn en Obaa de witte man doden die Obaa probeert te verkrachten, worden beiden tot de galg veroordeeld. Met hulp van een scheepsmaat van Tyn weten ze te ontsnappen en lopen ze dwars door de gevaarlijke jungle naar Palmares, de ommuurde vrijstaat van weggelopen slaafgemaakten die echt heeft bestaan tot 1695.

Verschillende perspectieven

Bijna elk hoofdstuk eindigt met een cliffhanger, zodat je steeds wilt doorlezen. De auteur schrijft vanuit verschillende perspectieven: vanuit Tyn en Obaa, maar bijvoorbeeld ook vanuit de historische Johan Maurits van Nassau, die met de slavenhandel in Brazilië een fortuin verdiende waarmee hij het Mauritshuis in Den Haag liet bouwen. Het verhaal bevat geen ferme-jongens-stoere-knapenromantiek, zoals bij Johan Fabricius’ De scheepsjongens van Bontekoe uit 1924. Wreedheden als een beenamputatie zonder verdoving op het smokkelschip en het brandmerken van de slaafgemaakten worden tot in detail beschreven. Afrikaanse slavenhandelaars, kapers, haaien, wraakzucht, verraad, kannibalen, kaaimannen en een anaconda volgen elkaar in rap tempo op en maken van Slavenhaler een avonturenroman, maar met een hoog informatief gehalte.