Henricus Selyns
Een paradijs zou het zijn. Nieuw-Nederland, de zeventiende-eeuwse kolonie in Noord-Amerika: een Eden van vrede, vrijheid en voorspoed. Althans, zo werd het de mensen in het oude Nederland voorgespiegeld in advertenties. Maar zoals overal elders in de Nieuwe Wereld was de paradijselijke onschuld in Nieuw-Nederland ver te zoeken.
Predikant in Brooklyn
Onder de weinige dichters in Nieuw-Nederland waren de predikanten. Zij hadden gestudeerd, lazen boeken en bezaten de middelen om te schrijven en te publiceren. Hun gedichten boden zelden persoonlijke impressies, maar waren bedoeld om de gemeenschap te hoeden, te stichten en te tuchtigen. Vaste motieven waren de almacht van Gods hand en het zondige leven van de mens: stof te over in Nieuw-Nederland.
Eén van deze predikant-dichters was Henricus Selyns. In het jaar 1660 werd hij namens de classis van Amsterdam overzees predikant in dienst van de West-Indische Compagnie (WIC). De gemeente die hem was toegewezen heette Breukelen op ’t Lange Eylandt, tegenwoordig Brooklyn. Selyns leidde ook kerkdiensten op Manhattan voor de familie en vrienden van gouverneur Peter Stuyvesant. In de vier jaar dat Selyns predikant was in Nieuw-Nederland heeft hij het kolonistenbestaan aan den lijve ervaren en in gedichten beschreven.
Esopus-oorlog
In het derde jaar van Selyns termijn, tijdens de Esopus-oorlog van 1663, vond een grote aanslag plaats door Inheemse Amerikanen van het Lenni-Lenape-volk. Deze specifieke groep heette de Espachomy-Munsee, wat door de Nederlanders werd uitgesproken als ‘Esopus’. Met schijnbaar vreedzame bedoelingen waren ze het kolonistendorpje Wiltwijck (nu Kingston) aan de Hudson binnengewandeld, maar eenmaal binnen hadden ze het vuur geopend. In brieven van de magistraten aan Peter Stuyvesant wordt de slag beschreven. Mannen op het veld waren neergeschoten voordat ze hun wapens konden bereiken. Mannen in het dorp werden massaal afgeslacht. Huizen werden in brand gestoken. Vrouwen, van wie sommige in verwachting, werden gedood of levend verbrand. Ongeveer vijftig vrouwen en kinderen werden als gijzelaars weggevoerd. De Nederlanders zouden nog maandenlang expedities uitvoeren om de vermisten terug te vinden. Dat lukte uiteindelijk, geen Inheemse nederzetting bleef gespaard.
De aanslag veroorzaakte grote opschudding in de kolonie. In Breukelen organiseerde Henricus Selyns in opdracht van gouverneur Stuyvesant een ‘Bid-dach’. Daartoe publiceerde hij een Ordonnantie die opriep tot gebed en die benadrukte dat het bloedbad gezien moest worden als Gods straf voor de vele zonden in de kolonie: goddeloosheid, godslastering, dronkenschap, hoererij, overspel, haat, jaloezie, leugen en bedrog.
Ende alsoo wy nu wederomme de Toorne des Heeren swaerlyck tegens ons brandende sien met syn opgeheeven hant, niet alleen dreygende een Lantverdervende Oorlog, maer ons reeds doende gevoelen de daedelycke Vruchten des selfs in 't gevangen neemen, moorden, en branden van onse Vrunden, Lantsgenooten, en meede ingeseetenen door de Cruellen en wreede Barbaren in de Esopus. Alle 't welcke dan sijnde een Rechtveerdige Vergeldinge en huysbesoeckinge van onse God over onse gruwelycke en Godtergende Sonden en al te grote ondanckbaerheijt voor veele genooten seegeningen en weldaeden. (Van der Linde 1983, 70-71)
In Selyns’ visie zijn de Inheemse Amerikanen instrumenten van de christelijke God om de Nederlanders te tuchtigen. Zo heeft Selyns noch het dorpsbestuur oog gehad voor de drijfveren van de Inheemse bevolking.
Twintig jaar eerder: een massamoord in Pavonia
Hoe de Lenape tegen deze episode in de Esopus-oorlog aankeken is onbekend. Zij hebben nauwelijks iets op schrift gezet, omdat hun verleden van generatie op generatie wordt doorverteld in een orale traditie. In die traditie spelen het verlies van land aan de kolonisten en de verdrijving die daarmee gepaard ging een grote rol.
Van een eerdere oorlog tussen de Lenape en de Nederlanders, de zogenaamde Oorlog van Kieft (1643-1645), genoemd naar de toenmalige gouverneur Willem Kieft, is wel een bron voorhanden. In 2024 heeft het Amsterdam Museum hierover namelijk een interview opgenomen met Lenape chief Urie Ridgeway. Hij beschrijft een incident waarbij de Lenape de schuld kregen van een aantal gestolen varkens. Dit liep dusdanig uit de hand, met wederzijdse dodelijke aanslagen, dat de Nederlanders uiteindelijk in één avond vijfhonderd tot zevenhonderd Lenape hebben vermoord. Met een understatement zegt Ridgeway: ‘De Lenape namen dit niet goed op en ze sloegen terug. Ze brachten 1500 strijders bijeen bij Nieuw-Amsterdam en doodden iedereen die ze konden vinden’ (Ridgeway, 26:28-26:41).
Dit was nog niet het dieptepunt van de oorlog, stelt Ridgeway: ‘Er vond ook nog iets anders plaats. Een andere schermutseling, zou je kunnen zeggen. Een ander incident. Een bloedbad. Het bloedbad van Pavonia’ (26:47-26:59). Een groep Lenape school in de buurt van Manhattan tegen een aanval van de Mohawks uit het noorden. Gouverneur Kieft zag dit als een kans en besloot de groep ’s nachts aan te vallen. Dit werd het bloedbad van Pavonia, waarin 160 Lenape zijn omgebracht.
Zelfs tot in Nederland werd deze massamoord beschreven en veroordeeld. In 1649 verscheen in Antwerpen het anonieme pamflet Breeden-Raedt aende Vereenichde Nederlandsche Provinctien, Gemaeckt ende gestelt uyt diverse ware en waerachtige memorien, dat aan Cornelis Melijn wordt toegeschreven. Het pamflet beschrijft een gesprek tussen een aantal mannen uit verschillende Europese landen, die samen aan boord zitten van een schip. Een van de personages, schipper Bouwen Krijnssen, is zeer kritisch op de WIC. Hij beschrijft de massamoord in al zijn gruwelijkheid:
Tusschen den 25. Ende 26. February 1643 wierden ’s nachts op Pavonia over 80 Wilden gemassacreert door tachtigh Soldaten, alwaer de Jonghe kinders sommighe van Moeders Borsten af geruckt, in ’t gesichte vande Ouders aens stucken gekapt, ende de stucken in ’t vyer en in ’t water gesmeten zijn, andere Suygelingen op houte Bortjes ghebonden, en soo door-houwen, door-steecken, door-boort, ende miserabelijck gemassacreert, dat het een Steenen Herte vermorwen soude, sommige wierden inde Riviere gesmeten, ende als de Ouders en Moeders die sochten te redden, wilden de Soldaten die niet weder laten aen Landt komen, maer dedense met de Ouden en Jongen verdrincken. (Breeden-Raedt, ongepagineerd)
Wat opvalt is dat de beschrijvingen uit Breeden-Raedt tot in detail terugkeren in het interview met Ridgeway (27:16-28:56). Het is mogelijk dat Breeden-Raedt is gebaseerd op gesprekken met Inheemse Amerikanen. Zo hadden Nederlandse soldaten in 1644 een Inheemse man naar Amsterdam meegenomen, die bekend werd als ‘Jacques’.
Volgens Ridgeway zijn er in de tweejarige Oorlog van Kieft ‘meer dan 1600 mannen, vrouwen en kinderen van de Lenape afgeslacht. Waarom? Simpelweg omdat ze Lenape waren. Ze stonden de vooruitgang van New Amsterdam in de weg’ (29:30-29:41). De wetenschap dat er al jaren voordat Selyns in Amerika aankwam tegen de Lenape werd gevochten, plaatst zijn weergave van het conflict in perspectief, net als het gegeven dat chief Ridgeway vandaag nog slechts een kleine minderheid vertegenwoordigt, die vecht voor het behoud van hun cultuur en geschiedenis.
Koloniale Cupido
Ook in de poëzie van Selyns keren de spanningen tussen de Lenape en de kolonisten terug. Zijn omvangrijkste gedicht is de Bruydlofs-Toorts, waarin Selyns het huwelijk van zijn goede vriend Aegidius Luyck bezingt, die werkte als privéleraar voor de kinderen van Stuyvesant.
In Bruydlofs-Toorts is Cupido, de gevleugelde godheid die met zijn pijlen mensen verliefd maakt, op de vlucht voor de oorlogsgod Mars. Cupido ziet hoe Lenape een Nederlands dorpje aanvallen en weet met een paar Nederlanders te ontsnappen naar de Catskill Mountains. In de paniek vergeet hij zijn pijlen en boog, een prachtige buit voor de plunderaars. In de bergen vraagt de liefdesgod zich af: waarom was hij, de onschuldige god van de kuise liefde, slachtoffer? Schuldigen waren de zonden Onkuisheid, Dronkenschap en Arrogantie:
Nu sat hy dickwils op ’t gebergte van Kats-kil,
En claegde: Wie gy zyt, en vloeckt geen kuysche Minnen,
Tot Hymen streckt myn lust, en Echte Staat myn wil.
Maer vloeckt, wiens sinnen zyn, vervloeckte en wulpsche sinnen.
Oncuysheyt, dronckenschap en snode hovaerdy
Zyn oorsaeck van dit werck, drye schryende landtsonden,
En jagen heyl en vrêe uw land en rêe verby.
Door ongebondentheyt wordt sulcke straf ontbonden.
Met dit en dat beclag verslyt het wicht syn tijdt;
Dan vloog hy wederom, en vloog na stadt en dorpen,
Maer waer hy vloog, hy is syn boog en pylen quyt,
En hadt syn Ambacht haest door moeylyckheyt verworpen.
Het huwelijksgedicht komt tot een ‘happy ending’ als de Lenape, na bloedige wraakacties van de kolonisten, om vrede komen smeken. Ten teken van goede wil brengen ze ook Cupido’s boog en pijlen. Zo kan Cupido weer aan de slag en schiet hij opgewekt het bruidspaar bij elkaar. Selyns’ huwelijksdicht is bijzonder omdat het klassieke en koloniale motieven combineert. Vraag blijft wel waarom de dichter in een huwelijksgedicht de Esopus-oorlog centraal stelde. Het antwoord schuilt in de missie van predikant Selyns. De Bruydlofs-Toorts is niet alleen een huwelijksgedicht, maar ook een allegorie op de verschrikkingen van oorlog en de zegeningen van vrede – een vrede onder Nederlandse voorwaarden weliswaar.
The Lunaapeewak Experience: 400 years and beyond with Chief Urie Ridgeway
Het perspectief van de Lenapi. Interview door het Amsterdam Museum met Lenapi chief Urie Ridgeway, 15 mei 2024.
Let op: deze video bevat heel gewelddadige en verdrietige beschrijvingen van de Oorlog van Kieft.