Elisabeth Hoofman

Dichter in voor- en tegenspoed
Haarlem 23 februari 1664 – Kassel 4 juli 1736
Geschreven door Caroline Baetens

Al vroeg was Elisabeth Hoofman in de ban van literatuur. Rond haar elfde kreeg ze privéles in klassieke talen, Grieks en Latijn, zodat ze op zestienjarige leeftijd de Oden van Horatius vertaalde. Ze ging ook al snel zelf gedichten in het Latijn schrijven en bouwde haar netwerk aan literaire contacten uit. Daarna ging ze vaker in het Nederlands schrijven. Zo werd ze een van de meest belezen en geleerde vrouwen van haar tijd. Ook na haar huwelijk bleef ze dichten, wat nuttig bleek om wat extra te verdienen voor haar gezin. Met haar gelegenheidsgedichten verwierf – inmiddels – Koolaart-Hoofman namelijk kostbare gunsten en hield ze haar netwerk in stand.

Jong talent

Zoals veel beginnende dichters schreef Hoofman aanvankelijk vooral gelegenheidspoëzie, gedichten over belangrijke gebeurtenissen in haar eigen leven of dat van vrienden en familie. Zo dichtte ze over het verlies van haar zusje Anna en nicht Cornelia van Beusekom en nodigde ze haar vriendinnen met een hofdicht uit op Veenberg, het buitenverblijf van haar ouders:

Verlaat het Spaaren en het Y
Gespeeltjes, laat uw geest bij mij
Een poos zig in de klaverweien
Van ’t lustig Bloemendal vermeien

Een van de uitgenodigde vriendinnen was waarschijnlijk de bekende schrijver-uitgever, Katharina Lescailje. Via de gelegenheidsgedichten bouwde Hoofman een literair en wetenschappelijk netwerk uit. Zo schreef ze niet alleen brieven naar auteurs, maar ook naar de taalkundige David van Hoogstraten en geneesheer Theodorus Janssonius van Almeloveen. In 1688, toen Hoofman 24 was, publiceerde ze een gedicht ter gelegenheid van het zilveren huwelijk van haar ouders, Joost Hoofman en Sara van Amerongen. Zo’n publicatie is uitzonderlijk, want Hoofman verzette zich tegen uitgave van haar dichtwerk. Hoewel vrienden vroegen om haar gedichten in druk te brengen, ging ze maar zelden op die verzoeken in. Waarschijnlijk omdat van vrouwen werd verwacht zich bescheiden op te stellen. We kennen haar gedichten uit die beginperiode dan ook niet uit publicaties, maar voornamelijk uit handschriften of publicaties die volgden na haar dood, zoals De naagelaatene gedichten (1774).

Trouw aan de pen

Hoofman groeide op in een welvarend doopsgezind koopmansgezin, samen met haar zus en haar twee broers. Dankzij de financiële successen van de familie, genoot ze niet alleen een zeer goede opleiding, maar kwam ze ook in contact met andere belangrijke figuren, schrijvers en kooplieden uit haar sociale klasse. Binnen dat voorname netwerk ontmoette Hoofman ook haar echtgenoot, de koopman Pieter Koolaart. Uit gedichten van haar vriendinnen blijkt dat ze niet stond te springen om te trouwen. Toch zou ze op 23 augustus 1693 met hem in het huwelijksbootje stappen en werd haar achternaam voortaan Koolaart-Hoofman. In die periode schreef ze een gedicht voor de Russische Tsaar Peter de Grote, die samen met zijn echtgenote Catherina door het koppel in Haarlem in huize Bellevue werd ontvangen. Koolaart-Hoofman verwelkomde de Tsaar met een lierzang waarin ze niet alleen zijn oorlogssuccessen, maar ook zijn leergierigheid en zijn verstand loofde. Peter de Grote stond immers bekend om zijn modernisering van het Russische rijk en bevordering van wetenschap, waar het Russische volk veel meer aan had dan zijn oorlogspolitiek:

Roem zijnen geest meer dan zijn krijgstrofeen,
't Weetgierig brein vond Rusland lang voorheen 
Hoe groot het zij, voor zijn vernuft te kleen. 
Het schrander oordeel
Begreep wat vlijt, beleid of konst vermag:
Wat fijn vernuft bij allerleien slag 
Van Volken, stelt in eenen heldren dag 
Tot 's Landzaats voordeel

Een vroege broodschrijver?

In 1717 kwam het echtpaar in financiële moeilijkheden, waardoor Pieter Koolaart zich genoodzaakt zag om in 1721 een nieuwe functie aan te nemen als adviseur voor landgraaf Karel I in het Duitse Hessel-Kassel. Koolaart-Hoofman volgde hem een jaar later. In die moeilijke periode, schreef ze Nederlandse gelegenheidsgedichten voor Karel I en zijn familie. In ruil kreeg ze gunsten en soms dure geschenken, zoals een zilveren en gouden vaas. De graaf was zo een mecenas voor Koolaart-Hoofman en haar familie. Pas later, in de loop van de achttiende eeuw en door de intrede van het literaire genre van de huiselijke roman, verdienden meer vrouwen uit de gegoede stand geld en konden ook vrouwelijke auteurs leven van de pen. Na de dood van haar mecenas (in 1630) en haar man (in 1632) moest Koolaart-Hoofman voor zichzelf zorgen. Volgens haar biograaf ‘onderwierp ze zich met gelaatenheid aan haar rampspoedig lot’, maar ongetwijfeld had iemand van haar klasse reserves. Daarnaast bleef ze niet gelaten, maar actief gedichten schrijven en deze inzetten om ondersteuners aan zich te binden.

Twijfelachtige eer

Veertig jaar na haar dood publiceerde liefhebber en dichter Willem Kops De Naagelaatene gedichten (1774), een verzameling van Koolaart-Hoofmans poëtische werk. Hij poogde met zijn uitgave de vergeten dichter opnieuw in de belangstelling te brengen, want hij bewonderde haar kennis van de klassieke talen en haar doorzettingsvermogen tijdens de moeilijke perioden in haar leven. Hij leidde de bundel in met een biografische beschrijving, die hij baseerde op verhalen van haar dochter, Petronella Elisabeth. Het werd de eerste levensbeschrijving van een vrouwelijke auteur. Ondanks Kops bewondering, blijkt toch dat hij zich veel aanpassingen in haar gedichten heeft gepermitteerd.

Tot na haar dood wordt de stem van Elisabeth Hoofman dus getemperd en verwrongen, maar haar levensverhaal toont dat ze zich niet het zwijgen liet opleggen door een huwelijk of financiële hindernissen.