Congo en België zijn met elkaar verbonden door een koloniale geschiedenis die nog steeds doorleeft.
Het officiële beginpunt daarvan ligt in 1885, toen Congo tijdens de Conferentie van Berlijn aan Leopold II werd toegekend als privébezit. Na een grote internationale campagne tegen de gruwelijkheden die onder zijn beleid in het gebied plaatsvonden, ging de kolonie in 1908 over in Belgische handen. Vrijstaat Congo werd Belgisch Congo, tot in 1960, toen het land onafhankelijk werd. In de voorbije decennia is Congo door verschillende moeilijke en gewelddadige periodes gegaan, onder meer als gevolg van de koloniale erfenis en de neokoloniale inmenging van het Westen.
Congo had natuurlijk al een lange geschiedenis voor het gebied een kolonie werd. Pas toen eind negentiende eeuw verschillende Europese machten op een Afrikaanse kolonie begonnen te azen en Leopold Congo tijdens deze zogenaamde Scramble for Africa ‘verwierf’, kwam het land ook in het Nederlandstalige letterkundige vizier terecht. Doordat Frans in Congo de koloniale voertaal was, zijn de schrijvers van Nederlandstalige Congoromans bijna uitsluitend wit. Vaak hadden die auteurs ook een welomschreven rol in het koloniale bestel of beschikten ze over goede connecties daarbinnen. Jef Geeraerts bijvoorbeeld was in Belgisch Congo gevestigd als assistent-gewestbeheerder. Gerard Walschap reisde af naar het land omdat zijn overleden broer Alfons er lange tijd als missionaris werkte.
Vroege voorbeelden
Cyriel Buysse leverde met De zwarte kost (1898) een van de vroegste voorbeelden van Vlaamse Congoliteratuur af. De novelle speelt zich af in Vlaanderen, wat niet hoeft te verwonderen, aangezien er in die tijd nog maar weinig Belgen in Congo aanwezig waren. De inwoners van het kleine dorp Akspoele weten in het werk niet goed om te gaan met het plotse bezoek van twee Congolese prinsen en de megalomane koloniale plannen van een lokaal figuur. In een andere roman uit diezelfde tijd, Tropenwee (1904) van de Nederlandse handelsman Henri van Booven, bevinden de personages zich wel in Congo. Net als Joseph Conrads Heart of Darkness (1902) portretteert het verhaal de kolonie als een uiterst beklemmende omgeving. De hitte en de muggen zijn er alomtegenwoordig en dat leidt ertoe dat de witte Europese man er alle menselijkheid verliest.
Zowel Buysses als Van Boovens werk werpen een eerder kritische blik op het koloniale verhaal, maar tegelijkertijd maakt hun humoristische of esthetiserende beeldvorming de aanwezigheid van de Belgen in Congo ook aanvaardbaar. Werken waarin de koloniale idealen op een meer fundamentele wijze worden bevraagd en waarin de ervaring van de Congolees centraal staat, worden buiten het Nederlandse taalgebied gepubliceerd en zijn meestal ook niet per se literair. De Zwarte Amerikaanse predikant George Washington Williams publiceerde na zijn bezoek aan Congo bijvoorbeeld een reeks teksten en open brieven waarin hij de toestand ter plekke in sterke termen veroordeelde. De tekst zou later het internationale protest tegen het beleid van Leopold II mee aanzwengelen.
Van bij het begin van de Belgische aanwezigheid in Congo verschenen in Vlaanderen uiteraard ook veel romans die de koloniale ideologie bevestigden. Van Antwerpen naar Stanley-Pool (1899) van Pieter de Mey schetst bijvoorbeeld een triomfalistisch beeld van de afwerking van een spoorweg. De vele romans en reisverhalen die de missionarissen afleverden, onderschreven meestal ook de Belgische ‘beschavingsmissie’. In die werken treden vaak wel meer gelaagde zwarte personages op, omdat dat vanuit de katholieke bekeringsoptiek relevant was. In het oeuvre van Alfons Walschap bijvoorbeeld hebben de Congolese protagonisten vaak te kampen met spirituele twijfels, waarna ze uiteindelijk beslissen om zich tot het Christendom te bekeren.
Na de Onafhankelijkheid
In 1960 werd Congo onafhankelijk en veel kolonialen moesten toen terug naar België. Velen onder hen begonnen te schrijven, wat zich vertaalde in een aanzienlijke golf van nieuwe Vlaamse Congoromans. De toon in die werken is meestal eerder bitter en teleurgesteld. Zonen van Cham (1964) van André Claeys en Paul Brondeels Ik, blanke kaffer (1970) stellen de kolonisatie vooral voor als een grote teleurstelling. Voor het eerst droegen in die tijd ook enkele vrouwelijke auteurs bij aan het corpus. Zo was er onder meer het feministische Dagboek van Carla (1968) van Mireille Cottenjé en publiceerden Mariette Haugen en Daisy Ver Boven verder verhalen waarin hun positie als witte vrouw in koloniaal Congo verbeeld wordt. Vanuit de tegencultuur kwam er in die tijd kritiek op de rol van de Belgen in Congo. Het toneelstuk Het leven en de werken van Leopold II (1970) van Hugo Claus stelt Leopold II en zijn koloniale droom bijvoorbeeld op een uiterst karikaturale manier voor.
De periode na de Onafhankelijkheid is ook de tijd waarin Jef Geeraerts zijn Gangreen-cyclus publiceerde. Geeraerts is, samen met Walschap, een van de weinige figuren die binnen de Vlaamse Congoliteratuur een zekere literaire status heeft verworven. Zijn werk, en de manier waarop het in Vlaanderen is ontvangen, is tegelijkertijd ook een symbool geworden van de onkunde of onwil om het koloniale verleden echt in de ogen te kijken. In Black Venus (1968) en De goede moordenaar (1973) komen talrijke scènes voor waarin een koloniale ambtenaar seks heeft met Congolese vrouwen en buitenissig geweld pleegt. De taferelen worden in een ritmische, overrompelende stijl beschreven, waardoor de amorele houding van de ik-figuur, die erg goed op Geeraerts zelf lijkt, tegelijkertijd gevierd en bekritiseerd wordt. De schrijver werd in 2015 in de Vlaamse canon opgenomen, om er in 2020 weer uit verwijderd te worden. De racistische en vrouwonvriendelijke beeldvorming konden toen niet meer door de beugel.
Postkoloniale vragen
Die beeldvorming is niet uitzonderlijk in het corpus van Vlaamse Congoliteratuur. Het gros van de Congoromans, ongeacht hun koloniale of antikoloniale strekking, portretteert de Congolese bevolking op een racistische manier. Congolezen worden meestal voorgesteld als kinderen, dingen of dieren. Vooral de vrouwen, maar ook de mannen, verschijnen als op seks beluste figuren. In de meeste werken krijgen de Congolese personages ook slechts een bijrol in een verhaal dat vooral op de wederwaardigheden en levensvragen van witte personages focust. Voor een echt kritische houding, of een waar alternatief, moet de lezer ook in dit tijdsvak uitwijken naar anderstalige publicaties. Aimé Césaire schreef in 1966 bijvoorbeeld al een stuk over de moord op Patrice Lumumba, de eerste democratisch verkozen minister in Congo die met hulp van de Belgische staat werd vermoord. Schrijvers als Sony Labou Tansi en Valentin Yves Mudimbe bekritiseerden in hun postkoloniale romans de blijvende macht van de Westerse naties in Congo en de culturele invloed van de missies.
In de decennia na de Onafhankelijkheid zijn in Vlaanderen werken over Congo blijven verschijnen. Vaak hebben die een non-fictionele inslag en zijn ze mild kritisch. Lieve Joris werd in de jaren tachtig bijvoorbeeld bekend met Terug naar Kongo (1987), een reisverhaal waarin ze haar eigen heeroom achterna ging. David Van Reybrouck baseerde zich in het groots opgezette Congo. Een geschiedenis (2010) op interviews met Congolezen en Belgen, om zo een historisch overzicht te geven van de gebeurtenissen in het land. Koen Peeters presenteerde in de roman De mensengenezer (2017) het gefictionaliseerde levensverhaal van de missionaris-antropoloog René Devisch. In de laatste vijf jaar, is er voorts meer en meer Nederlandstalige literatuur verschenen vanuit de Afrikaanse diaspora. Meerdere slam-dichters hebben de postkoloniale problematiek op het podium gebracht. Met Dochter van de dekolonisatie (2020) van Nadia Nsayi, waarin de recente Congolese en Belgische geschiedenis verweven wordt met een familieverhaal, verscheen het eerste werk van een zwarte schrijfster over het koloniale verleden.
In recente publieke debatten, en dus ook in de Vlaamse Congoliteratuur is de schuldvraag over het koloniale verleden meer en meer centraal komen te staan. Onder meer de onthullingen van Ludo De Witte over de betrokkenheid van de Belgische staat in de moord op Lumumba, de publicatie van Adam Hochschilds King Leopold’s Ghost (1998) en de blijvende oproepen vanuit de Afrikaanse diaspora in België hebben de discussies in die richting doen verschuiven. Veel oude instituten die België met Congo verbinden, zijn daardoor hun vanzelfsprekende status verloren: de standbeelden van Leopold, de museumcollecties in België en de ontwikkelingssamenwerking met Congo. De steeds verschuivende ideeën over de koloniale herinnering hebben zo ook de recente Vlaamse Congoliteratuur aangestuwd.