Blanka Gyselen

De verbrande schrijfster
Antwerpen, 26 november 1909 – Antwerpen, 29 mei 1959
Geschreven door Nienke Draaisma

In 1998 ontstond er commotie over de Blanka Gyselenprijs, een prijs die bedoeld was ter ondersteuning van jong, Vlaams poëzietalent. De Nederlandse journalist Adriaan Venema had ontdekt dat de naamgeefster van de prijs fout was geweest tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het bestuur van de prijs besloot daarop om de prijs voortaan niet meer uit te reiken. Zodoende raakte de dichteres nog meer in de vergetelheid.

Een Leuvense kliniek

Blanka Maria Franciska Gyselen groeide op in een katholiek gezin in Antwerpen. Ze had een gelukkige jeugd, totdat zij op haar zeventiende ziek werd. Ze was er zo slecht aan toe dat zij naar een Leuvense kliniek werd gebracht. Daar verbleef zij drie jaar. Gyselen hervatte na haar verblijf in de kliniek haar studie en studeerde zowel af aan de Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen als aan het conservatorium. Daar ontving zij de eerste prijs voor voordrachtskunst. Gyselen droeg werk voor van de door haar bewonderde Nederlandse socialiste en schrijfster Henriëtte Roland Holst. Ook werd Gyselen sterk beïnvloed door de Vlaamse dichter Karel van de Woestijne. Die invloed zie je vooral terug in haar debuut als dichteres, Door roode vuur (1936). Wat Gyselens debuut eigen maakt, is dat zij er niet voor terugdeinst om erotische verlangens expliciet op te schrijven. Dit zie je bijvoorbeeld in het slotgedicht van de bundel, ‘Mijn lief, wat zoudt ge méér nog mogen vragen?’:

Mijn Lief, nu sta ik naakt op u te wachten,
er is geen vreezen meer en geen betrachten
in d'aarzelschreden mijner leêge leden...

Ik weet: ééns treedt, aan 't keerpunt dezer wegen
gij handen-reikend mijn ontberen tegen,
dan zal uw glansgewaad mijn naaktheid kleeden

De eeuwige Eva

De critici zijn niet gecharmeerd van deze erotiek. Gyselen reageert daar op geheel eigen wijze op door haar tweede bundel de titel De eeuwige Eva (1938) mee te geven. De gedichten in deze bundel verbeelden de vorming van een onschuldig jong meisje tot een volwassen vrouw die als een moderne Eva de man verleidt. Zo ‘vertroebelt de schuldloosheid’ reeds in het gedicht ‘de verloofde’ en is het in het gedicht ‘Het witte bruidje’ duidelijk welk offer de vrouw moet brengen met het verliezen van haar onschuld. Het witte bruidje wordt ‘de rijpe bloem, die in de kern volgroeid/met strakgespannen kelk, bevruchtend openbloeit…’ Na dit seksuele openbloeien baart de vrouw een kind. Het krijgen van een kind wordt in de ‘Zoogende moeder’ beschreven als iets wat leidt tot ultiem geluk: ‘werd, voor dit uur, haar vreugde ooit beroerd?...’

Zangen voor mijn land

Inmiddels heeft Blanka Gyselen haar eerste man, Floris Langlet, leren kennen. Met hem krijgt zij een zoontje, Stefaan. Helaas is het ultieme geluk dat Gyselen beschrijft in haar poëzie in werkelijkheid van korte duur. Het kindje overlijdt binnen twee weken na de geboorte en kort daarna overlijdt Langlet in een auto-ongeluk. Gyselen is net als Langlet lid geworden van de nationaalsocialistische vereniging ‘DeVlag’ (Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft). Geïnspireerd door het idee van een Groot Germaans Rijk slaat Gyselen opnieuw aan het dichten. Deze gedichten worden gepubliceerd onder de titel Zangen voor mijn land (1942). In de gedichten maakt Gyselen veelvuldig gebruik van het zogenaamde regeneratiemotief. In Rites of Spring (1989) beschrijft Eksteins dit motief aan de hand van het ballet Le sacre du Printemps van Igor Stravinsky. In het ballet wordt een jonge vrouw geofferd, waarop vervolgens nieuw leven ontstaat. In het regeneratiemotief is er iets dat geofferd wordt en gebeurt dit altijd met het oog op nieuw leven. ‘Regeneratie’ betekent opnieuw groeien of wedergeboorte.

De Vlaamse Beweging

Binnen de Vlaamse Beweging ontstaat gedurende de Tweede Wereldoorlog een radicaal deel dat een Groot Germaans Rijk wil stichten. Collaboreren met de Duitse bezetter wordt zodoende goedgepraat: het dient immers het doel te komen tot een nieuw, glorieus Rijk waarin de Vlamingen een betere positie hebben dan in het België van die tijd. Binnen het taalgebruik van dit radicale deel van de Beweging passen de beroemd geworden versregels van Cyriel Verschaeve: “Hier liggen hun lijken/als zaden in ’t zand,/hoop op den oogst/O Vlaanderenland.” Gyselen schrijft in haar fascistische bundel over hoe de soldaten zichzelf moeten opofferen voor Vlaanderen: “Want over allen zie ‘k de groote dooden waken,/ die boetten tot uw baat, zij bloedden ook voor mij’. Waar de jonge Vlaamse soldaten bloeden voor het herleven van een nieuw Vlaanderen, bloedt Gyselen met hen mee door het offer van haar dode kind. In het sterk autobiografische gedicht ‘Vlaanderen, mijn land’ schrijft Gyselen over dit offer:

“Maar dit gebaar, waarmee ‘k door u mijn kind bestreel,
en héél ’t onaangerande van mijn smart
en deze dappre zang die mijne tranen tart,
zij zijn, o Vlaanderen, mijn schamel, eerlijk deel...”

Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog vlucht Blanka Gyselen met haar tweede partner, Johan Sacré, naar Duitsland en later naar Parijs. In België wordt zij voor haar medewerking aan het tijdschrift Volk en Staat bij verstek veroordeeld tot de doodstraf. In 1946 worden zij en haar man opgepakt. Gyselen is inmiddels hoogzwanger en bevalt in de gevangenis van haar tweede kind, ditmaal een meisje. Ze mag het kindje maar kort bij zich houden en ook dit kindje overlijdt binnen een paar maanden na de geboorte.

Balladen achter de staven

Tijdens het proces om strafvermindering verdedigt Gyselen zichzelf door opnieuw gebruik te maken van het Evamotief. Zo zou zij verleid zijn door de “schone leuzen en beloften” van het nationaalsocialisme en zou ze bij haar rondreizen in Duitsland enkel de modelzijde van het regime te zien hebben gekregen. Om zichzelf in leven te houden na het verlies van haar eerste man en kindje ‘moest’ zij wel collaboreren en zich laten verleiden, zoals Eva zich liet verleiden door de mooie praatjes van de slang. In werkelijkheid was Gyselen zeer actief binnen de nationaalsocialistische kringen van de Vlaamse Beweging. Ze werd veelvuldig gevraagd voor voordrachten.

In haar literaire werk tijdens haar gevangenschap richt Gyselen zich op haar katholieke geloof. De enige regeneratie waar zij in blijft geloven, is die in de hemel. Zo opent Balladen achter de staven (1950) met een gedicht over de offers die Gyselen gebracht heeft. Al deze offers hebben niets opgeleverd, maar wat blijft bestaan, is haar vertrouwen in het gebed: “En de jaren vergaan en wàt bleef er bewaard/ dan ’t gebed, dat een ijlte omspande?”

Religieuze regeneratie

In 1947 wordt Gyselen om gezondheidsredenen vervroegd vrijgelaten uit de gevangenis. De bundels die Blanka Gyselen daarna publiceert zijn sterk religieus van toon. In 1955 verschijnt een eerste roman, Adieu Filippi…. Deze roman is sterk autobiografisch en verwerkt het thema schuld en boete in een verhaal over een verliefde circusclown. In 1953 vindt men in de linkse, Vlaamse televisiekringen dat Gyselen genoeg boete heeft gedaan en wordt zij uitgenodigd om onder het pseudoniem B. Langlet televisievoordrachten te houden. Zo wint haar talent voor voordracht het van haar inmiddels vervlogen Vlaams-nationalistische idealen. In 1959 overlijdt Blanka Gyselen. Zij is dan vijftig jaar.