Slaaf en meester / Katibu di Shon

Carel de Haseth, 2008 / 1988
Geschreven door Jeroen Heuvel

"In onze kinderwereld was Shon Wilmoe soms zelfs mijn slaaf en ik zijn meester." Aan het woord is Louis, die na de grote slavenopstand van 1795 op Curaçao gevangen is gezet in een kerker van Fort Amsterdam, het gouvernementspaleis, omdat hij een van de leiders van het verzet is geweest. De novelle Slaaf en meester, die eerst in het Papiaments verscheen als Katibu di Shon (1988), bestaat uit zes korte hoofdstukken en is opgebouwd als een serie afwisselende monologen van de twee hoofdpersonen. Carel de Haseth noemt zijn novelle een 'histoire parfumée', een fictief verhaal gebaseerd op een kern van historische, gearchiveerde gegevens. De hoofdpersonen zijn Louis Mercier, die in hoofdstuk 1, 3 en 5 aan het woord is en Willem van Uytrecht, die in de even hoofdstukken het woord voert. Als kind speelden ze met elkaar, ze woonden op dezelfde plantage, maar als volwassenen waren ze slaaf en meester. 

Gebaseerd op ware feiten

In werkelijkheid overleefde Willem van Uytrecht de opstand niet; hij overleed aan gangreen, gevolg van een wond veroorzaakt door een per ongeluk afgegaan schot uit zijn eigen pistool. Louis Mercier was een van de leiders of deelnemers van de opstand die gevangen waren genomen. Die gevangenen wachtten, ieder in hun eigen cel, de doodstraf af. Maar uit de archieven blijkt dat één van hen zelfmoord heeft gepleegd. Uit dat gegeven haalde De Haseth de idee om Shon, oftewel meester, Wilmoe (de historische Van Uytrecht dus) 'zijn slaaf' Louis in de kerker van het cachot op te laten zoeken en een mes bij hem achter te laten zodat de gevangene de keuze had om zelf een einde aan zijn leven te maken of om door de beul gemarteld, gevierendeeld en onthoofd te worden.

Toela

In de Nederlandstalige en tweetalige edities gaat aan de tekst een proloog vooraf waarin de auteur de historie van de opstand weergeeft en – gruwelijke - fragmenten uit het archief citeert. De belangrijkste leider van de opstand was Toela/Tula. De gouverneur van Curaçao heeft de rooms-katholieke priester Jacobus Schink met Toela laten overleggen. Van dat overleg heeft Schink een relaas geschreven dat in de archieven bewaard is gebleven. Om een indruk te krijgen van hoe goed Toela op de hoogte was van de Franse Revolutie (1789) en de bezetting van Nederland door Frankrijk in 1795, en hoe redelijk zijn argumenten zijn geweest, haalt De Haseth een fragment van wat Toela tegen de pastoor heeft gezegd in zijn proloog aan: 

'Wij zijn al te zeer mishandelt, wij zoeken niemand kwaad te doen, maar zoeken onze vrijheid, de fransche negers hebben hunne vrijdom bekoomen, Holland is ingenomen door de franschen, vervolgens moeten wij ook hier vrij zijn. (…) Heer Pater koomen alle menschen niet voort uit een vader Adam en Eva? Heb ik kwalijk gedaan dat ik 22 van mijn medebroeders verlost hebbe uit de boeijens, waar in zij onregtvaardig geworpen waren?'

Louis, de slaaf, opent het verhaal:

'Hier zit ik dan. In een donkere kerker van het cachot. Alleen. Geketend aan handen en voeten, alsof ik hieruit weg zou kunnen vluchten.'

In de drie hoofdstukken waarin hij aan het woord is, vertelt hij niet alleen over de situatie waarin hij nu zit, maar gaat hij in zijn geheugen ook terug naar de plantage Knip, zijn jeugd, zijn verhouding tot meester Wilmoe en herinnert hij zich de recente dagen van de opstand. In hoofdstuk 6 zegt meester Wilmoe:

 'Kinderen worden niet blank of zwart geboren, maar met de roze kleur van onschuld. Menselijke wreedheid bepaalt of een kind blank of zwart opgroeit.'

Hij besluit de novelle:

'Ik heb het twijfelachtig geluk mogen smaken moordenaar van mijn broer te zijn. Ik kan me niet onttrekken aan mijn schuld en verantwoordelijkheid. De rest van mijn leven zal ik de gevolgen dragen van mijn daden. Het lot heeft zijn teken gebrand op het voorhoofd van mijn geweten.' 

Karakterontwikkeling

Het verhaal speelt zich in de eerste vijf hoofdstukken af op de dag vóór en van de executie, te weten 3 oktober 1795. Het laatste hoofdstuk is van een jaar daarna. In een novelle komt zelden karakterontwikkeling voor. Maar in dit boek is die ontwikkeling er wel, bijvoorbeeld bij Wilmoe. Eerst beschouwt hij Louis als speelkameraad, later vergelijkt hij een slaaf met een hond die je moet africhten, en is hij erg kwaad over de opstand. In het laatste hoofdstuk is zijn oordeel over die opstand veel genuanceerder, nadat hij geluisterd heeft naar wat Anita over de opstand denkt. Anita is niet een historische figuur, maar een fictief personage. De twee hoofdpersonen zijn verliefd op haar, maar vieren ook hun lust op haar bot. Ondanks dat houdt zij, door afkomst tot de groep slaven veroordeeld, van beide mannen. Voor de lezer is het niet duidelijk wie van de twee mannen haar zwanger heeft gemaakt. Of toch wel?

Curaçaose plantenwereld

De Haseth maakt in Slaaf en meester veel gebruik van gedetailleerde metaforen ontleend aan de Curaçaose plantenwereld. Hieruit blijkt zonneklaar de interesse van De Haseth voor deze flora, getuige het begin van hoofdstuk 2:

'Mijn leven was als een azahar die juist begint te bloeien. Na de verfrissende regens van mijn jeugd, kwamen de bloemen uit de knop en bogen de takken onder hun gewicht. Vlak voordat de zon opkomt ontluiken de bloemen en wanneer de eerste zonnestralen achter de heuvels de nieuwe dag kleuren, hangt in de tuin een heerlijke parfumgeur, die langzaam doordringt tot in de verste kamer van het huis. Voordat ik goed en wel wist wat er gebeurde, betrok de hemel en een woeste wind schudde de bloesems van hun takken en blies ze weg en daarmee de doordringend zoete lucht. De wind blies de afgevallen bloemblaadjes het cactusveld in en verstrooide ze daar in de mondi van mijn ongeluk. Mij restte slechts een vage herinnering aan wat geen kans kreeg tot wasdom te komen en een kale levensboom.
Nog kan ik niet begrijpen waarom dit juist mij moest overkomen. Waarom toch keerde het lot? Waarom al dat moois vernietigd, zoveel geluk en blijdschap? Om plaats te maken voor haat en redeloze wraak, woede en nodeloze vernietiging.'

Katibu di Shon, de opera

De wereldberoemde Nederlands-Curaçaose mezzosopraan Tania Kross heeft aan Carel de Haseth de opdracht gegeven om het libretto te schrijven voor een opera van zijn boek. Genealogisch onderzoek bracht aan het licht dat de voorouders van Kross slaaf waren op de plantage van de voorouders van Carel de Haseth. Katibu di Shon was de eerste opera in de Papiamentse taal en ging in de stadsschouwburg van Amsterdam in première op 1 juli 2013, 150 jaar nadat in Nederland de slavernij officieel werd afgeschaft. Carel de Haseth en Tania Kross kregen samen met componist Randal Corsen de Boeli van Leeuwenprijs 2013 voor de opera. 

Over de auteur

Carel Pieter de Haseth werd op 22 september 1950 geboren in Curaçao. Hij wilde archeologie gaan studeren maar dat werd farmacie. Hij heeft als apotheker gewerkt in het St. Elisabeth Hospitaal, en was Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen in Den Haag. De Haseth debuteerde met de dichtbundel 3 dagen vóór Eva (1969); daarna volgden de dichtbundels Berceuse voor teleurgestelden (1975) en tweetalig Kleuren van leven/Bida na koló (1981); zijn bundel in het Papiaments heet Poesia venená (1985). Naast Katibu di Shon/Slaaf en meester is nog de dichtbundel Zolang er kusten zijn (2001) verschenen. Katibu di Shon is in het Duits en het Engels vertaald. De Haseth kreeg in 1989 de hoogste culturele onderscheiding van Curaçao, de Cola Debrotprijs.