van Jan Fredrik Helmers is een van de meest nationalistische gedichten uit de Nederlandse literatuur. In 1812, toen dit boek uitkwam, was Nederland ingelijfd bij Frankrijk. Helmers hamert erop, dat de Nederlanders zich nooit hebben laten knechten. Met name in de zestiende en zeventiende eeuw, toen de Nederlanders in opstand kwamen tegen Spanje en vervolgens een vooraanstaande Republiek stichtten, toonden ze ware heldenmoed. Het is duidelijk dat Helmers niets liever zou willen dan een nieuw opstand van Nederland, nu tegen het machtige Frankrijk.
Het roemrijke verleden
In zijn ruim drieduizend regels tellende gedicht betoogt Helmers dat Nederlanders in het verleden op alle denkbare terreinen hebben uitgeblonken: oorlogsvoering, de zeevaart, de wetenschappen en de dichtkunst. Een stoet Nederlandse helden trekt voorbij, zoals Willem van Oranje, Michiel de Ruyter en Joost van den Vondel. Er is alle reden om trots te zijn op het vaderland, zo benadrukt Helmers:
Ik juich! geen hooger heil heeft ooit mijn ziel gestreeld,
Dan dat ik, Nederland! ben op uw’ grond geteeld.
Dat van den heldren glans die van u af mogt stralen,
Een nietig sprankjen, op mijn’ schedel af mag dalen.
Dat ik ook deel in de eer, den roem, dien ’t voorgeslacht,
’t Verbaasd Euroop’ ten trots, aan ons ten erfgoed bragt.
‘k Zweer bij dat erfdeel, bij de trouw en deugd der vaderen,
Dat steeds de dankbaarheid zal gloeijen in mijne aderen,
Ja! ’k blijf, ô Vaderland! tot aan het uur des doods,
Als Nederlander op dien schoonen eernaam grootsch.
De bombastische, nationalistische taal doet vandaag de dag misschien overdreven aan, maar de tekst was oorspronkelijk bedoeld voor de voordracht. Dat verklaart waarom er zoveel uitroepen (‘neen! ach! ô! hoe!’) en emotievolle bewoordingen in voorkomen.
Het nationalistische taalgebruik sloot ook aan bij de gewoontes van die tijd: vanaf het laatste kwart van de achttiende eeuw regende het vaderlandslievende teksten waarin Nederlandse helden op een voetstuk werden geplaatst. Helmers liet zich bij het schrijven inspireren door buitenlandse heldendichten, zoals het Portugese epos Os Lusíadas (1572) van Luis de Camões en La Henriade (1728) van Voltaire. Hij keek ook goed naar Nederlandse schrijvers, die het verleden verheerlijkten zoals De Geusen (1769) van Onno Zwier van Haren. Helmers wilde in die trant een vaderlands epos over de Nederlandse geschiedenis dichten. De actuele politieke context speelde daarbij een belangrijke rol: hij gebruikte het roemrijke verleden om kritiek te uiten tegen de Fransen en riep zijn lezers op om trouw te blijven aan hun vaderland.
Censuur
De Hollandsche natie ontstond niet van de ene op de andere dag, maar Helmers werkte maar liefst tien jaar aan zijn tekst. In 1802-1805 droeg hij er delen uit voor in Amsterdamse genootschappen en in 1806 publiceerde hij een deel uit de tweede zang in het opinieblad De ster. Dat tijdschrift stelde zich kritisch op tegen Napoleon die zijn macht in Europa snel uitbreidde. In Helmers’ voorpublicatie noemde hij de Franse koning Lodewijk XIV de ‘dwingeland der aarde’. Helmers prees bovendien de moed van de Nederlanders die tegen deze monarch in opstand komen. De parallel met Napoleon lag er duimendik bovenop.
In 1809 was De Hollandsche natie gereed voor publicatie, maar de inlijving bij het Franse keizerrijk in 1810 bij Frankrijk gooide roet in het eten. Er werd een strenge censuur ingesteld. Helmers moest honderdvijftig versregels schrappen en deed allerlei kleinere aanpassingen in zijn tekst. In december 1812 rolden de eerste exemplaren van de pers, maar ook toen grepen de Franse censors in: ze eisten dat er nog twee regels geschrapt werden. De uitgever werd gedwongen een verbeterblad in te voegen en reeds verkochte exemplaren uit de handel te halen.
Na de bevrijding van de Fransen, in 1814, verscheen de ongecensureerde versie alsnog op de markt. Die laat zien hoe Helmers zijn tekst oorspronkelijk had bedoeld, dus zonder tussenkomst van de Franse overheden. Een vergelijking tussen de aangepaste editie van 1812 en de originele tekst van 1814 levert een uniek inkijkje in hoe censuur toen werkte. Het merendeel van de geschrapte fragmenten ging over de heerszucht van volkeren en koningen uit het verleden: de Romeinen, de Spaanse koning Filips II en Lodewijk XIV. Een passage als deze kon niet door de beugel:
Gij waagt het Lodewijk, en zweert in euvlen moede,
Het volk, dat uw weêrstond, op te offren aan uw woede! [...]
Vergeefs! de noodstorm huilt; maar uit dit aaklig duister,
Herrijst het Vaderland met nieuw herboren’ luister.
Lodewijk XIV (lees: Napoleon) had het Nederlandse volk onderdrukt. Maar op een dag, zo schreef Helmers, zou het vaderland weer opbloeien.
De ware dichter
Helmers bracht in De Hollandsche natie een duidelijke opvatting over het dichterschap naar voren. De ware dichter moest zo authentiek (‘oorspronkelijk’) mogelijk zijn. Volgens Helmers beschikte de ware dichter over goddelijke eigenschappen: hij fungeerde als een medium tussen het aardse en het hemelse en had toegang tot een hogere werkelijkheid. Hij kon contact hebben met het rijk der overledenen en toekomstvoorspellingen doen. Zulke dichters kwamen maar heel weinig voor in de geschiedenis. Behalve Homerus noemde hij Vondel als absolute uitblinker en een vrouw: de achttiende-eeuwse dichteres Lucretia Wilhelmina van Merken.
Reputatie
Helmers’ gedicht genoot grote populariteit in de eerste helft van de negentiende eeuw. Er verschenen tal van herdrukken en delen ervan werden in het Duits, Engels en Maleis vertaald. Na 1850 kantelde het oordeel echter. De literaire smaak veranderde en verschillende schrijvers staken de draak met het hoogdravende taalgebruik van Helmers. Ook diens kritiekloze bejubeling van het vaderlandse verleden kwam onder vuur te liggen. Zo wees een criticus van de Vaderlandsche letteroefeningen er in 1866 op dat Helmers ten onrechte de Nederlandse wandaden in de koloniën had weggepoetst. Vooral de volgende verzen moesten het ontgelden: ‘Geen bloed kleeft aan dien schat der Oosterwerelddelen/ Geen stad werd uitgemoord, om onzen smaak te strelen’.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog leefde de belangstelling weer even op, toen Nederland opnieuw door een vreemde mogendheid werd bezet. De verzetsretoriek van Helmers kreeg toen een actuele lading: ze gaven de Nederlanders opnieuw hoop in oorlogstijd.
1812 Hollandsche natie, JF Helmers
Bas Jongenelen vertelt over het boek De Hollandsche natie.