Trefossa, Shrinivási, Slory en Dobru

Vier Surinaamse dichters op zoek naar eigen roots

In Suriname speelde de Nederlandse literatuur jarenlang een belangrijke rol door de culturele overheersing die stamt uit de koloniale tijd. Op scholen werd alleen Nederlandse literatuur onderwezen en Surinaamse leerlingen wisten uit het hoofd gedichten voor te dragen van Nederlandse dichters. Pas tegen het eind van de jaren ‘50 en begin ‘60 van de 20e eeuw ontstond er een groeiend nationaal bewustzijn toen het dekolonisatieproces op gang kwam.

In de literatuur begon de zoektocht naar een eigen Surinaamse identiteit. Dichters begonnen te schrijven over lokale thema’s en gebruikten beeldspraak uit de eigen cultuur. Het cultureel nationalisme bracht ook met zich mee dat dichters zich ervan bewust werden dat ze moesten schrijven in een van de talen die gesproken worden in Suriname (bijvoorbeeld Sranantongo en Sarnami) en niet alleen in het Nederlands, de officiële taal. Zij schreven eerst traditionele poëzie maar ontwikkelden al snel eigen versvormen. De opvallendste Surinaamse dichters binnen dit cultureel nationalisme waren Trefossa, Shrinivási, Michaël Slory en Dobru.

Trefossa, pseudoniem van Henri Frans de Ziel (1916-1975)

Henri Frans de Ziel werd in zijn geboorteplaats Paramaribo opgeleid tot onderwijzer. In 1953 vertrok hij met een beurs naar Nederland waar hij bibliothecaris werd en tegelijkertijd zijn hoofdakte behaalde. Bij terugkeer in zijn geboorteland werd hij Directeur van het Cultureel Centrum Suriname maar na relatief korte tijd keerde hij terug in zijn beroep als leraar. De Ziels belangstelling voor taal gaat al terug naar zijn jaren op de middelbare school. Hij besefte dat taal en zelfrespect hand in hand gaan. Hij hield van Nederlandse poëzie maar hij maakte zich toen al sterk voor opwaardering van het Sranantongo, dat als primitief taaltje werd beschouwd en op school en thuis niet gesproken mocht worden.

Grondlegger van de moderne Surinaamse literatuur

Zijn debuut als dichter maakte hij met het gedicht ‘Bro’ (rust). Hij gebruikte als pseudoniem ‘Trefossa’. In 1957 werd zijn dichtbundel Trotji (voorzang) uitgegeven, de allereerste bundel met gedichten in het Sranantongo. De publicatie hiervan had veel impact en bezorgde het Sranantongo de status van literaire taal. Trefossa wordt daarom beschouwd als de grondlegger van de moderne Surinaamse literatuur. De publicatie van Trotji raakte velen en er een volgde een extreme groei aan poëzie, een nieuw tijdperk was aangebroken. Volgens Trefossa had de Surinaamse cultuur behoefte aan eigen vormen van expressie.

Volkslied

Het Surinaamse volkslied was vroeger in het Nederlands. De Surinaamse regering vroeg Trefossa in 1959 een couplet in Sranantongo voor het volkslied te schrijven waarin hij de eenheid van Surinaamse volk en de verbondenheid met de grond tot uitdrukking zou brengen. Dit werd het tweede couplet: ‘Opo kondreman un opo’. Trefossa maakte van de gelegenheid gebruik om ook de eerste Nederlandstalige strofe te herschrijven omdat die in zijn optiek een negatieve gevoelswaarde had. Het leek hem verder wenselijk het nieuwe volkslied te zingen op een nieuwe melodie namelijk de compositie ‘Welkom’ van de Surinaamse componist Johannes Helstone (1853-1927). Maar dit voorstel werd niet geaccepteerd.

Opo kondreman un opo!
Sranan gron e kari un.
Wans' ope tata komopo.
Wi mu seti kondre bun.
Stré de f'stré, wi no sa frede.
Gado de wi fesiman.
Heri libi te na dede
Wi sa feti gi Sranan.

Srefidensi (onafhankelijkheid)

Suriname maakte zich in 1975 op voor de onafhankelijkheid maar een woord om deze status aan te duiden bestond in het Sranantongo nog niet. Trefossa had een scheppend vermogen, hij creëerde taal en vormde het woord ‘srefidensi’, onafhankelijkheid. Dat hij er langdurig mee bezig is geweest blijkt uit de vele kladjes die hij heeft nagelaten. Het was hem helaas niet gegund de eerste srefidensi-viering op 25 november mee te beleven.

Shrinivási, pseudoniem van Marinus Haridat Lutchman (1926-2019)

Marinus Haridat Lutchman is een nakomeling van de eerste contractarbeiders uit India, die te werk werden gesteld op de plantages na de afschaffing van de slavernij. Hij bracht zijn jeugd door op de vroegere plantage Kronenburg aan de Commewijne-rivier, waar onder de contractarbeiders Sarnámi (Surinaams-Hindoestaans) werd gesproken. Shrinivási neemt een belangrijke positie in omdat hij de eerste is die een gedicht schreef in het Sarnámi met als titel ‘Buláhat’ (Roep in de nacht). Hij dichtte echter voornamelijk in het Nederlands, soms in het Hindi. Dat het plattelandsleven invloed heeft gehad op zijn werk blijkt uit de metaforen die hij gebruikt.

Dichter van de verzoening

Shrinivási ontdekte zijn schrijftalent op Curaçao, waar hij als leraar werkte van 1951 tot 1964. Hij schreef daar zijn eerste bundel Anjali die in Suriname werd uitgeven. De dichter probeerde met woorden te verbinden en te verzoenen. Hij wilde verbinding tot stand brengen tussen religies, bevolkingsgroepen, de stad en het district. Bij zijn terugkeer in Suriname rond 1967 werd hij welkom geheten door de schrijversgroep ‘Moetete’, waarin hij een actieve rol heeft gespeeld.

Nationalisme

Zijn eerste bundels bevatten gedichten waarin hij zijn optimisme tot uiting brengt voor de toekomst van het land en de eenheid onder de bevolking. Het gedicht dat als een van de meest nationalistische gedichten uit de Surinaamse literatuur wordt beschouwd is:

‘Suriname’

Dit land
heb ik gekozen
hier geplant
in het getij van de dagen en nachten
mijn leven,
bij de schrokkige zee
die het strand
van mijn hart
aanvreet en
stuk slaat
op gezette tijden,
maar in een vergevingsgebaar
legt tussen de wortels
van wanhoop
kust voor latere geslachten

In latere bundels is deze dichter een beetje pessimistischer en schrijft hij over thema’s als ballingschap en teleurstelling. Shrinivási heeft de laatste jaren van zijn leven weer op Curaçao gewoond, waar hij ook overleed. Op latere leeftijd schreef hij vaker gedichten die acceptatie en liefde voor het leven tot uitdrukking brachten. In zijn gedicht ‘De dichter en het woord’ brengt hij zijn geloof in taal tot uiting. Belangrijke gedichten zijn terug te vinden in de bloemlezingen: Een weinig van het andere (1984) en Hecht en sterk (2013).

Michaël Arnoldus Slory (1935-2018)

Michaël Slory werd geboren in Coronie, het district (provincie) dat bekend staat om zijn wuivende kokospalmen. Uit zijn gedichten spreekt zijn fascinatie voor de natuur. Hij gebruikt metaforen en beelden uit zijn thuisdistrict. Evenals Shrinivási moest hij naar Paramaribo voor verder onderwijs en woonde hij in een rooms-katholiek internaat. Op de middelbare school begon hij met dichten, aangespoord door zijn docent Spaans die zelf dichter was. Slory begon met schrijven in het Sranantongo. Zijn eerste gedicht was ‘Koroni Kawina’, geschreven op het ritme van het Sranantongo gesproken in Coronie en van de kawina-muziek (creoolse muziekstijl).

Amsterdamse periode

Slory studeerde Spaans in Amsterdam, waar hij zich aansloot bij de Surinaamse beweging 'Wie Eegi Sanie' (Onze eigen dingen). Hij begon zich te realiseren dat er op een andere manier naar de Surinaamse geschiedenis moest worden gekeken dan door de ogen van de Nederlandse kolonisator. In de turbulente jaren ‘60 werden Slory’s eerste bundels Sarka, Brieven aan Ho Tsji Min en Brieven aan de Guerrilla uitgegeven door de communistische uitgeverij Pegasus. In de laatste bundel schreef hij gedichten voor Latijns-Amerikaanse helden als Che Guevara en Fidel Castro.

Slory schreef niet alleen anti-imperialistische strijdgedichten maar ook liefdespoëzie en meer persoonlijke gedichten. Latere bundels gaf hij in eigen beheer uit na zijn terugkeer in Suriname in 1970. Tijdens zijn dichterschap is er een ontwikkeling te zien van Sranantongo naar Nederlands, Spaans en weer terug naar het Nederlands, als hij ouder wordt. Hij is een belangrijke representant van het literaire Sranantongo en heeft meerdere prijzen gewonnen. Belangrijk werk van Slory is gebundeld in de bloemlezingen: Ik zal zingen om de zon te laten opkomen (1991), Torent een man hoog met zijn poëzie (2012) en Alsof men alles loslaat (2018), zijn afscheidsbundel.

‘Kokospalmen bij een school’

Want de kokospalmen
spelen op hun eigen wijze
met de kokosbladeren in de wind.

En daar is het
alsof men alles loslaat,
alles loslaat
en toch alles weer bindt.
Omdat men er zoveel vreugde
in vindt.

Nu haast ik me
om ook mee te spelen.
Nu word ik ook zelf een kind.

R. Dobru, pseudoniem van Robin Ewald Raveles (1935-1983)

Robin Ewald Raveles werd in Paramaribo geboren en bezocht dezelfde middelbare school als Michaël Slory. Hij begon daar met dichten omdat zijn docent Nederlands spottend zei dat in het markttaaltje Sranantongo geen gedichten geschreven konden worden. De bundel van Trefossa was op dat moment nog niet gepubliceerd. Dobru nam de volgende dag een gedicht in het Sranantongo mee naar school ‘Pina’ (armoede).

Moetete

Samen met andere idealistische schrijvers, onder wie Thea Doelwijt en Jozef Slagveer, richtte Dobru in 1968 de schrijversgroep ‘Moetete’ (draagmand) op. Zij gaven tegelijkertijd een tijdschrift uit met dezelfde naam. De schrijvers stelden zich ten doel Surinamers bewust te maken van een eigen literatuur. Ze financierden hun eigen publicaties omdat er in Suriname geen uitgeverijen waren. Ze wilden bovendien dat die literatuur deel ging uitmaken van het schoolcurriculum. Om dit doel te bereiken gaven de Moetete-schrijvers regelmatig gastlessen op middelbare scholen. Zij waren bijzonder populair onder de schooljeugd. De dichters droegen vaak voor op hoeken van straten en verkochten hun boeken aan voorbijgangers. Het lukte ze op deze manier aandacht te vragen voor de eigen Surinaamse literatuur. Dichter Dobru maakte vooral furore door de sterke voordracht van zijn poëzie.

Eenheid ondanks diversiteit

In Dobru’s eerste bundel Matapi uit 1965 zijn de meeste gedichten in het Sranantongo. Later gaat hij meer in het Surinaams-Nederlands schrijven, dat is de variant van het Nederlands gesproken in Suriname. Door zijn contacten met Caribische dichters publiceerde hij ook in het Engels. In Matapi is het gedicht ‘Wan’ opgenomen dat Dobru zou maken tot een van bekendste Surinaamse dichters. Dit gedicht roept op tot nationale eenheid en wordt vaak aangehaald. Hij wijst in de laatste strofe van het gedicht op de vele haarsoorten, huidskleuren en talen maar benadrukt het belang van eenheid ondanks de diversiteit van de Surinaamse bevolking. Een selectie uit Dobru’s werk is uitgegeven in de bundel Boodschappen uit de zon (1982).

 

Geschreven door Cynthia Abrahams