Ida Simons

Pianiste en auteur, getekend door de Holocaust
Antwerpen, 11 maart 1911 - Scheveningen, 27 juni 1960
Geschreven door Annelies Verbeke

Ida Simons werd geboren als Ida Rosenheimer in een Joods gezin in Antwerpen. Ze kreeg de Duitse nationaliteit van haar vader, die een sympathieke 'schlemiel' werd genoemd (een Jiddisch woord voor 'sukkel, pechvogel'). Hij sprak Duits met haar, haar moeder Engels. Die ouders maakten veel ruzie. Hoewel het gezin toen Ida drie was naar Den Haag verhuisde - waar zij later ook bleef wonen met haar man David Simons en hun zoon Jan - bleef Ida Simons Antwerpen een warm hart toedragen. Dat blijkt ook uit haar autobiografische en alom bejubelde roman Een dwaze maagd uit 1959, waarin we de kleinmenselijke en komische kanten van haar familie en anderen leren kennen. De ik-verteller in die roman is het jonge meisje Gittel. De officiële, Joodse naam van Ida was ook Gittele.

Concertpianiste

In Een dwaze maagd ontdekt Gittel - na een groot verdriet om een overleden neefje - dat alleen piano spelen haar kan troosten en gelukkig maken. Ze blijkt er talent voor te hebben en mag oefenen op de Steinway-vleugel van een Antwerps gezin: meneer Mardell en zijn volwassen dochter Lucie, naar wie Gittel enorm opkijkt. De roman was in dat opzicht autobiografisch: ook Ida Simons zelf wilde haar leven liefst aan de muziek te wijden, iets wat haar aanvankelijk lukte. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog werd zij bekend en gewaardeerd als concertpianiste. Maar haar carrière strandt door de oorlog. Aanvankelijk werden de Joodse Ida Simons en haar gezin gespaard, maar in 1942 worden ze naar Westerbork gedeporteerd en in 1944 naar ‘modelkamp’ Theresienstadt gebracht. Simons zag de keren dat ze daar binnen de muren met andere gevangenen kon musiceren als haar beste optredens: nooit betekende muziek zo'n troost en bron van kracht.

Lichamelijke klachten

Maar de gruwelijke gebeurtenissen die de Joodse gemeenschap waren overkomen lieten een krater achter. Na de oorlog ondernam Simons nog een reis naar de Verenigde Staten om daar op te treden, maar de aanvragen voor optredens werden schaarser. Ze voelde zich vaak erg neerslachtig, had lichamelijke klachten en beschouwde haar pianocarrière als mislukt. In het voorlaatste hoofdstuk van Een dwaze maagd schrijft ze dat meneer Mardell het meisje Gittel vervloekt heeft:

"'Jij lijkt op je vader, maar hij beseft dat hij een schlemiel is. Jij zult altijd geloven het geluk binnen je bereik te hebben en niet anders dan teleurstelling en verdriet ondervinden.' (...) 'Misschien leer je dat werkelijk eens, als je heel oud bent,' lachte hij, 'maar dan zal er niemand zijn die naar je zal willen luisteren, of dacht je heus een bekende concertpianiste te kunnen worden zonder over geld, macht of intelligentie te beschikken?'"

Het duister achter de lichtheid

Na de Tweede Wereldoorlog begon Ida Simons te schrijven. Eerst gedichten en revue-achtige liedjes, daarna ook proza. Haar dichtbundel Wrange Oogst werd in 1946 al uitgegeven. Ze droeg de bundel op aan de vrouwen en kinderen van drie oorlogsgevallenen: een soldaat uit de meidagen, een krijgsgevangene en een verzetsman. In 1956 verscheen onder het pseudoniem C.S. van Berchem Slijk en sterren: twee novellen. Een van deze twee novellen is In memoriam Mizzi, waarin ze op een hoogst eigenzinnige manier eigen ervaringen in het doorgangskamp Theresienstadt neerzet. Deze novelle begint met de zin: ‘De waarheid moet maar eens gezegd: de kinderen vonden het leven in een kamp heerlijk’. Vervolgens ontspint zich een verhaal waarin de vrolijke hond Mizzi centraal staat, een slimme hond die ieders hart binnen het kamp voor zich weet te winnen, zelfs van een Duitse kampleider. Simons werkte er naar eigen zeggen hard aan het verhaal van elke vorm van woede te ontdoen. Het contrast tussen de lichte toon en de focus op de vreugde enerzijds en de vreselijkste gebeurtenissen anderzijds, maakt dit verhaal bijzonder treffend. De hond Mizzi is een levende metafoor voor de vreugde en de hoop, de levenslust waaraan mensen in nood zich vastklampen.

Gul en open als een dwaze maagd

Ida Simons was bevriend met de Belgische schrijver en diplomaat Marnix Gijsen. Hij moedigde haar aan om door te gaan met schrijven. Ze ontmoetten elkaar in New York, schreven elkaar brieven en lazen elkaars werk. Het motto van Een dwaze maagd komt uit Gijsens roman De man van overmorgen. De titel Een dwaze maagd verwijst naar een Bijbelverhaal. Hoofdpersoon Gittel vindt de wijze maagden in dat Bijbelverhaal gemeen - ze willen niets met de dwaze maagden delen - en wil leven als een dwaze maagd: voor haar een symbool van wie gul en open in het leven staat.

Zoals de geciteerde kwaadaardige uitval van meneer Mardell al doet vermoeden, is niet iedereen in haar omgeving zo. Ida Simons schrijft Gittels wedervaren en dat van de mensen om haar heen met veel humor, maar laat zeker ook duisternis toe. Het is een boek over verraad. Ze voert het fantasiewezen Klembem op, dat Gittel dingen influistert, telkens als er iets naars staat te gebeuren of iets verborgens wordt geopenbaard. Toch blijft Gittel trouw aan haar keuze voor de dwaze maagden. Het verhaal wint bovendien aan spanning omdat de lezer weet dat het Joodse milieu dat in de roman wordt opgetekend op het punt staat te verdwijnen, terwijl de personages zich daar nog niet van bewust waren: een bijzondere vorm van ‘historische ironie’.

Twee keer succes

Een dwaze maagd was een succes en werd goed ontvangen: NRC Handelsblad schreef op 18 april 1959 bijvoorbeeld ‘Er is veel wijsheid in dit boek, die echter geen moment onuitstaanbaar wordt, omdat Ida Simons haar gevoel voor het 'dwaze', haar geestige en genereuze solidariteit met dat dwaze, niet heeft verloren’. En bij de heruitgave in 2014 schreef dezelfde krant opnieuw positief: ‘Het is muzikaal proza: niet zozeer in de woordkeus, maar in de onverwachte routes die Simons gedachten nemen (...). U hoeft voorlopig geen ander boek te lezen’.

Schadelijke types

Het geestige van Een dwaze maagd doet denken aan de korte verhalen van de Joods-Nederlandse auteur Mary Dorna (1891-1971). Ze hadden gemeen dat ze met een zekere lichtvoetigheid over jonge, joodse, vrouwelijke personages in een vooroorlogse, strenge omgeving verhaalden. Simons schreef eens aan de door haar bewonderde Marga Minco dat kunstenaars vooral het kind in zichzelf in ere moeten houden. Ook voor verschillende verhalen in Ida Simons’ postuum uitgegeven Als water in de woestijn (1961) geldt dat. In dit boek - dat bestaat uit een onvoltooide roman en een aantal korte verhalen - is de toon opnieuw vaak humoristisch, maar Simons’ keuze voor een gulle, open, welwillende, onschuldige levenswijze lijkt te wankelen. Personages die een moraal in het vaandel dragen, krijgen er van langs en de keuze gaat vaak uit naar nogal verdorven, schadelijke types, met de suggestie dat die ‘oprechter’ zouden zijn. Maar met die meer zwarte kant lijkt dit werk ook meer op ander proza van na de Tweede Wereldoorlog. In de onvoltooide roman zet Simons het personage Liza neer. Liza schrijft over Gittel en Mili, hoofd- en randpersonage en goede vriendinnen in Een dwaze maagd. Maar hier ligt het perspectief heel anders: Gittel is het bijpersonage en geniet Mili ervan als Gittel door haar toedoen verslagen afdruipt.

Zelfmoord?

Het literaire werk dat in Als water in de woestijn werd samengebracht is harder en complexer dan haar romandebuut. Vermoedelijk voerde Ida Simons een strijd met de Gittel in zichzelf en zocht zij naar een manier om meer ongenaakbaar in het leven te staan, en om de complexiteit en de tegenstellingen van het bestaan onder ogen te zien. Helaas stierf Ida Simons op negenveertigjarige leeftijd aan de gevolgen van een depressie en een verzwakte gezondheid. Mogelijk pleegde zij zelfmoord.

Fixdit podcast: Een dwaze maagd

In deze Fixditpodcast staat Een dwaze maagd van Ida Simons centraal. Jannah Loontjens en Annelies Verbeke spreken met criticus Arjen Fortuin en Mieke Tillema, auteur van de biografie Ida Simons. Pianiste, schrijfster, overlevende. Een dwaze maagd biedt een humoristisch en liefdevol portret van een jong meisje dat opgroeit in de jaren twintig en beschrijft het Joodse familieleven in o.a. Antwerpen en Berlijn.