Felix Timmermans

Vlaamse verteller voor grote en kleine Pallieters
Lier, 5 juli 1886 – Lier, 24 januari 1947
Geschreven door Sien Buelens

‘Melk den dag!’, het is de enige zin die de romanfiguur Pallieter ooit schreef en tevens het levensmotto van diens geestelijke vader, Felix Timmermans. Deze Lierse levensgenieter was één van de meest vertaalde, gelezen en uitgenodigde auteurs uit Vlaanderen.

Jeugd

Leopoldus Maximilianus Felix Timmermans werd geboren als het dertiende en jongste kind van kanthandelaar Jan Gommaar Timmermans. Tijdens zijn jeugd kwam Timmermans niets tekort, maar hij ondervond wel tegenslag op medisch vlak. Moeder Timmermans hield haar zoon daarom regelmatig thuis. Dat resulteerde echter in een leerachterstand, waardoor hij pas op vijftienjarige leeftijd het zesde leerjaar afrondde. Het idee daarna uit zijn geboortestad Lier weg te moeten trekken, om een opleiding op internaat te gaan volgen, boezemde hem angst in. Maar toen hij het slachtoffer werd van tyfus, was er geen sprake meer van studieplannen, ook niet toen hij uiteindelijk genas. In juli 1906 debuteerde hij als Polleke van Mher met zwartgallige gedichten en vertellingen in verschillende weekbladen, zoals Dietsche Warande & Belfort en Lier Vooruit.

Een wonderlijke genezing

In 1911 kreeg Timmermans opnieuw te maken met medische problemen. Hij moest onder het mes voor een lichte operatie, maar er traden complicaties op en even werd er gevreesd dat de jonge schrijver zou overlijden. Toen hij toch genas, voelde hij naar eigen zeggen een enorme levenslust opborrelen. En die levenslust wilde hij doortrekken in zijn literaire werk. Zo kwam hij tot zijn populairste roman, Pallieter, die hij vanaf 1912 als feuilleton begon te publiceren in De Nieuwe Gids. Vier jaar later, in 1916, verscheen de hele roman bij de Amsterdamse uitgeverij P.N. Van Kampen & Zoon, met illustraties van de schrijver zelf.

Hoewel het boek oorspronkelijk zeer positief onthaald werd, als ontsnappingsmogelijkheid aan de gruwel van de Eerste Wereldoorlog, kreeg het later ook zware kritiek te verduren als ‘zedenbederver’, vooral vanuit katholieke hoek. Pallieter kwam bijna op een katholieke lijst met verboden boeken terecht (de zogenaamde Index Librorum Prohibitorum), wat ertoe leidde dat Timmermans in 1933 een ‘gekuiste’ versie op de markt bracht. Ondanks de gemengde reacties groeide Pallieter uit tot een symbool voor Vlaanderen, dat past in het rijtje van Reinaert de Vos en Tijl Uilenspiegel.

Timmermans en jeugdliteratuur

Hoewel Timmermans bekend is als auteur van volwassenenliteratuur, kwam hij in de literaire wereld terecht via jeugdliteratuur. De eerste keer dat Timmermans’ naam op het voorblad van een boek verscheen, was namelijk in 1907 als illustrator van Wonderland, een bundel met jeugdverhalen van de Vlaamse auteurs Hilda Ram en Marie-Elisabeth Belpaire. In 1924 publiceerde Timmermans zijn eerste zelfgeschreven kinderboek, onder de titel Het Kleuterboek. De tekst bestaat uit eenvoudige gedichtjes.

Vervolgens schreef Timmermans bijna twintig jaar lang enkel voor een volwassen doelpubliek, totdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Tussen 1942 en 1945 publiceerde de schrijver vier kinderboeken: Vertelsels I, II en III en Anne-Mie en Bruintje. Door de oorlog kon de auteur niet langer lezingentournees houden in het buitenland, dus had hij meer tijd voor zijn gezin. Voor zijn jongste zoon, Gommaar, bedacht hij allerlei verhaaltjes en het geheel groeide uit tot verschillende boeken.

De introductie van Zwarte Piet in Vlaanderen

Met zijn jeugdverhalen was Timmermans één van de eerste auteurs die Zwarte Piet in Vlaanderen introduceerden. Voor 1920 werd Sinterklaas in Vlaanderen bijna nooit vergezeld door een knecht. Wanneer dit toch het geval was, had deze knecht nog geen vast uiterlijk. De figuur van ‘Zwarte Piet’ met specifieke raciale uiterlijke kenmerken zou pas na de Tweede Wereldoorlog zijn intrede doen in de Vlaamse literatuur. Die verschuiving zien we ook heel duidelijk in de Sinterklaasverhalen van Felix Timmermans.

Timmermans schreef twee Sinterklaasverhalen. Tussen de publicaties zat er meer dan twintig jaar. In ‘De nood van Sinter-Klaas’, uit 1922, maakt de lezer kennis met Sinterklaas, die op een wit ezeltje zit en vergezeld wordt door Zwarte Piet. Timmermans prijst Piet om zijn verstand en noemt hem ‘de slimme zwarte Piet’. Hoe deze Piet er juist uitziet, blijkt niet uit de tekst, maar wel uit de bijhorende afbeeldingen. Piet draagt een kapje op zijn hoofd en heeft eerder onopvallende kleren aan. Zijn gezicht lijkt donker te zijn, maar hij heeft geen Afrikaanse trekken en bovendien zijn Piets handen op de afbeelding wit. Timmermans geeft Piet ook expliciet de rol van ‘schouwvager’, wat het roet op zijn gezicht en de snelheid waarmee hij kan klimmen verklaart. De Zwarte Piettraditie in Vlaanderen zou dus gevoed kunnen zijn door de stereotypen die in de negentiende eeuw bij het beroep van de schoorsteenveger hoorden. Verder geeft Timmermans mee dat de Sint in de hemel woont met zijn Piet.

Maar in 1945 beschrijft Timmermans Piet in ‘Sint-Nicolaas en de drie kinderen’ helemaal anders. Zwarte Piet wordt nu expliciet voorgesteld als een vrijgekochte slaafgemaakte en is ‘zo zwart als een schoen’. De verteller gebruikt het n-woord om naar hem te verwijzen. Van zijn voormalige beroep als schoorsteenveger is er geen sprake meer in de tekst. Bovendien drukt Piet zich hier, anders dan in het vorige Sinterklaasverhaal, in gebrekkig Nederlands uit. Daarnaast valt op dat de schrijver regelmatig onderlijnt dat Piet de knecht van Sint is. Sint wordt door Piet steeds aangesproken met ‘witte meester’. Zo ontstaat er een hiërarchische verhouding tussen Sinterklaas en Zwarte Piet die op de doorwerking van koloniale machtsverhoudingen wijst. Piet wordt weergegeven als een ongeremd, vrolijk kind. Dit is een paternalistische representatie, die het koloniale gedachtengoed ondersteunde.

Wat leidde Timmermans ertoe om deze portrettering, op relatief korte tijd, zodanig bij te stellen? Waarom veranderde Timmermans zijn Zwarte Piet, de schouwveger, in Zwarte Piet, de van etnische stereotypen doordrongen Afrikaanse ex-slaafgemaakte? Een deel van de verklaring ligt waarschijnlijk in de veranderende algemene beeldvorming van Congo in de publieke ruimte. Een deel van de stereotypen die Timmermans gebruikt, komt overeen met de stereotypen die de koloniale propaganda toekende aan de gekolonialiseerde Congolezen, om de Belgische ‘beschavingsmissie’ te rechtvaardigen. Het paternalistische cliché van de kinderlijke, onderdanige zwarte, die afhankelijk is van de witte redder, zou hier zijn wortels kunnen vinden. Daarnaast verbleven er in 1908 slechts 1700 Belgen in Congo, terwijl dat aantal in 1945 steeg naar 24.000. Dit had als gevolg dat het Congo-discours na de Tweede Oorlog veel sterker aanwezig was in de Vlaamse media. Maar hoewel Zwarte Piet na de Tweede Wereldoorlog in Vlaanderen dus steeds sterker doordrongen raakte van etnische stereotypering , bleven er opmerkelijke verschillen bestaan met de beeldvorming in Nederland.

In Nederland verscheen de eerste zwarte knecht veel vroeger dan in Vlaanderen, al in 1850 in Jan Schenkmans boek Sint Nikolaas en zijn knecht. Deze donkere knecht van de Sint past binnen een Europese beeldtraditie uit de zestiende eeuw, die via Spaanse bezetting en onder invloed van de trans-Atlantische slavenhandel werd geïntroduceerd in Antwerpen. De elite liet zich toen schilderen met een zwarte, statusverhogende page of slaafgemaakte. Dit door Schenkman geïntroduceerde beeld van Zwarte Piet werd echter niet overgenomen in Vlaanderen, waar er verschillende regionaal gebonden Sinterklaastradities heersten. Pas met de verschijning van het televisieprogramma Dag Sinterklaas in 1992 ontstond ook in Vlaanderen een wijdverspreid en gedeeld beeld van de Sint en zijn helper, dat leek op het duo dat al decennialang bekend was in Nederland.