Niet altijd was Verlichting troef in de achttiende eeuw. Er was naast onmiskenbare vooruitgang ook veel armoe en ellende. Geluk, rijkdom en voorspoed lagen zeker niet binnen ieders handbereik. Grote steden hadden te maken met bedelaars en dieven. En op het platteland, bijvoorbeeld in Nederlands en Belgisch Limburg, zaaien roversbenden als de ‘bokkenrijders’ angst.
Ongure types
In achttiende-eeuwse literatuur wemelt het van de ongure types: losbollen, klaplopers, hoeren, dieven en oplichters. Veelzeggend is de bloei van de criminele biografie, waarin de levens van beruchte boeven worden beschreven. De bekendste boef uit de achttiende eeuw was de Fransman Cartouche, aanvoerder van een roversbende. Maar ook Nederland had zijn eigen legendarische bendeleider: Jacob Fredrik Muller, alias Jaco. Ook zijn leven was stof voor een roman, net als dat van Hendrina Wouters. Zij beroofde een oude vrouw en haar dienstmeid en sneed hun vervolgens de keel door. De 28-jarige Hendrina werd voor straf geradbraakt, de keel afgesneden, het hoofd, beide benen, en de rechterhand afgehakt. Wat van het lichaam over was werd te kijk gezet.
Naast diefstal was prostitutie voor veel vrouwen een middel om het hoofd boven water te houden. Tussen 1650 en 1800 werden alleen al in Amsterdam 4633 hoeren veroordeeld. In de literatuur wemelt het van de verhalen over jonge meisjes die aan lager wal raken en hun diensten aanbieden in herbergen, kroegen en op straat. Actrices hebben op dat gebied een zeer slechte reputatie. In Venus en Cupido (1760) lezen we dat ze ‘genoodzaakt zijn ’s nachts te moeten werken om overdag tijd tot studeren te hebben’.
Onverbiddelijke strafmaatregelen
De achttiende eeuw was onverbiddelijk in strafmaatregelen. Een serie-inbreker moest het vrijwel altijd met de dood bekopen, hetzij aan de galg, hetzij aan de wurgpaal. Dieven en dievegges werden in het openbaar gegeseld of gebrandmerkt. Boetes, verbanning of opsluiting waren strafmaatregelen waaraan ook schrijvers niet ontsnapten. Hendrik Wyermars kreeg vijftien jaar gevangenisstraf vanwege zijn boek Den ingebeelde chaos (1710), waarin iets te veel aan het bestaan van God werd getwijfeld. Jacob Campo Weyerman sleet de laatste negen jaar van zijn leven in de Haagse Gevangenpoort vanwege ongeoorloofde journalistieke praktijken als chantage.
Openbare straffen waren doodgewoon in de achttiende eeuw. Het was een van de manieren om potentiële misdadigers angst in te boezemen. Op bewaard gebleven prenten ziet men op de gezichten van het massaal toegestroomde volk echter weinig angst, meer sensatielust. Een zeer mediamiek geval was Johannes van Goch. Zijn strafzaak nam jaren in beslag en kreeg veel publiciteit via allerlei pamfletten van broodschrijvers die er geld mee verdienden. Van Goch had op 29 juni 1775, in het bijzijn van omstanders, zijn ex-vriendin Anna Smitshuizen doodgestoken, omdat ze hem niet meer wilde. Later verklaarde hij dat hij zelfmoord had willen plegen, maar dat het slachtoffer hem had willen tegenhouden en daarbij per ongeluk in het mes was gevallen. Van Goch werd in 1778 op de Dam onthoofd.
Openbaar bezit
Ook gevangenen waren openbaar bezit. Mannen werden opgesloten in zogenaamde rasphuizen, waar ze kleurhoudende boomstammen tot poeder moesten zagen en raspen, vrouwen in spinhuizen. Daar werd in de achttiende eeuw geen wol meer gesponnen, maar linnen genaaid. Dergelijke gevangenissen stonden open voor publiek. Een bezoekje aan de gevangenis was voor veel Nederlanders en toeristen een leuk uitstapje. Je kon er beroemde boeven in het echt zien. De beruchte schrijver Franciscus Lievens Kersteman, die jarenlang vastzat in Rotterdam wegens oplichting, kreeg in 1783 bezoek van een oude vijand die hem zijn excuses liet aanbieden.
Hele oeuvres werden binnen de muren van de gevangenis geschreven. Jacob Eduard de Witte en Jean Henri des Villates, die eind achttiende eeuw als politiek gevangenen vastzaten in de Haagse Gevangenpoort, ontwikkelden zich daar tot schrijvers. Zelfs slaagden ze erin een paar schrijfsters te verleiden die zich dagelijks bij hen lieten opsluiten. De twee paartjes brachten de dagen schrijvend door. Maria van Zuylekom publiceerde Mengelingen in proza en poëzij (1788) en De Witte Schetzen van het menschelyk hart (1789). Cornelia van der Weyde schreef de briefroman Henry en Louize (1794) terwijl haar geliefde Des Villates werkte aan de briefroman Karel of de dankbaare voedsterling (1796).