Na 1500 wordt het gedrukte boek ‘volwassen’, dat wil zeggen: het krijgt alle kenmerken die boeken nog steeds hebben. Elementen als paginanummers en titelpagina’s die auteur, titel en uitgever vermelden zijn zestiende-eeuwse uitvindingen.
Aan het begin van de eeuw waren Deventer, Zwolle en Hollandse steden als Delft en Leiden belangrijke drukkerscentra. Al snel nam echter Antwerpen, op dat moment de enige handelsmetropool in de Lage Landen, het stokje over als belangrijkste boekenstad. Boeken kwamen in steeds grotere aantallen van de pers, in het Latijn, Frans en Nederlands. Het handgeschreven boek gaf zich niet zomaar gewonnen: aan het begin van de zestiende eeuw beleefde de boekverluchting in het graafschap Vlaanderen nog een laatste opleving. Er zijn vele getijdenboeken overgeleverd met een zogenaamde ‘Gents-Brugse strooirand’, een randversiering waarin elementen (vaak bloemen, vogels of insecten) willekeurig over de bladzijde gestrooid lijken te zijn. Veel teksten bleven ook in handschrift circuleren.
De vormgeving van gedrukte boeken veranderde sterk tussen 1500 en 1600. Aan het begin van de eeuw was de gotische letter nog alomtegenwoordig. Onder invloed van het humanisme (met auteurs zoals Erasmus) won de romein sterk aan terrein, al bleef de gotische letter in gebruik voor schoolboeken, bijbels en volksboeken. Illustraties werden in de vorm van houtsneden toegevoegd, maar gaandeweg werd de kopergravure steeds belangrijker.
De Reformatie
In 1517 schreef Maarten Luther in een brief aan aartsbisschop Albrecht van Brandenburg een lijst van 95 stellingen tegen de verkoop van aflaten: brieven waarmee je het aantal jaren kon bekorten dat jij of een dierbare overledene moest doorbrengen in het Vagevuur. In de jaren daarna sprak Luther zich steeds sterker uit tegen allerlei misstanden in de katholieke kerk. Hij moest zich een aantal keer verantwoorden tegenover de kerkelijke overheid. Uiteindelijk werd hij in 1521 uit de Rooms-katholieke kerk gezet en zo’n beetje vogelvrij verklaard. Hij ontsnapte aan verbanning doordat de keurvorst van Saksen, Frederik III, hem liet ontvoeren naar de Wartburg.
Luther en zijn medestanders maakten handig gebruik van de drukpers. Zijn Duitse vertaling van de Bijbel verscheen in 1522. Al een jaar later kwam bij de Amsterdamse drukker Doen Pieterszoon een Nederlandse bewerking van Luthers Nieuwe Testament van de pers. Drukkers in de Lage Landen gaven ook vele werken uit van andere hervormers zoals de Zwitser Johannes Calvijn, de Fransman Theodore de Bèze en de Nederlander Menno Simons. De kerk kon niet blijven toekijken.
Censuur
Met de komst van Luthers werken en een stortvloed aan publicaties waarin zijn ideeën – en die van andere reformatoren – verspreid werden, begon ook de kerkelijke censuur. In 1521 vaardigde keizer Karel V het Edict van Worms uit, waarin hij beval dat ieder boek vóór publicatie moest worden gekeurd door een censor. Voor religieuze werken gold dat die door een kerkelijke censor op hun juistheid beoordeeld moesten worden. Vanaf 1546 moesten drukkers en uitgevers in de Zuidelijke Nederlanden een vergunning hebben van de Raad van Brabant. Ook kwam in dat jaar een voorloper van de Index librorum prohibitorum van de pers, een lijst van door de kerk verboden boeken die was opgesteld door theologen van de universiteit van Leuven. In de loop van de eeuw werd de Index (die overigens bleef bestaan tot 1966!) een waardevol naslagwerk voor (protestantse) boekverkopers, want verboden boeken waren vaak geheide kaskrakers.
Drukkers die werken van Luther of andere reformatoren produceerden, liepen een groot risico. De publicatie van de (deels protestantse) spelen van de Gentse rederijkerswedstrijd van 1539 leidde tot een verbod, maar drukkers riskeerden meer dan hun omzet. Halverwege de eeuw nam een aantal van hen de wijk naar Engeland, waar gemeenschappen waren van uit de Nederlanden gevluchte protestanten. Ook in het Oost-Friese Emden waren drukkers actief die de Nederlandse markt bedienden met protestantse teksten.
Drukkers die betrapt werden op het drukken van ‘ketterse’ boeken konden ter dood veroordeeld worden. Het overkwam bijvoorbeeld de Antwerpenaar Jacob van Liesveldt. De bijbel die hij vanaf 1526 uitgaf (en die bekend staat als de ‘Liesveldt-bijbel’) was een Nederlandse bewerking van Luthers vertaling. Het boek werd in 1542 verboden en Liesveldt werd op 28 november 1545 onthoofd. Overigens was Liesveldt ook de uitgever van het Schoon ende suverlijc boecxken inhoudende veel constige refereinen van de streng-katholieke Anna Bijns. Ook de Delftenaar Harmen Schinckel liet het leven, op 23 juli 1568, wegens het drukken van onder andere een uitgave van de psalmen in een vertaling van Petrus Dathenus. Het is opvallend dat Schinckel ook enkele zeer katholieke boeken drukte. Waarschijnlijk werd hij vooral geëxecuteerd omdat de vroedschap van Delft zijn loyaliteit aan de koning wilde tonen.
Christoffel Plantijn
Met afstand de belangrijkste drukker/uitgever van de zestiende eeuw was de uit Parijs afkomstige Christoffel Plantijn (1520-1589), die zich in 1549 als boekbinder in Antwerpen vestigde. Al snel begon hij boeken te drukken. Zijn bedrijf zou de grootste uitgeverij en drukkerij van de wereld worden en de belangrijkste producent van klassieke en humanistische teksten. De publicatie van de Biblia regia leverde hem de eretitel ‘architypographus regius’ (‘aartsdrukker van de koning’) op van koning Filips II. Die Biblia regia (‘koningsbijbel’) of polyglot- (veeltalige) bijbel was een uitgave van de Vulgaat (de officiële Latijnse vertaling van de bijbel van de Rooms-katholieke kerk) en de teksten in alle oorspronkelijke talen. In 1583 opende Plantijn een filiaal in Leiden, waar hij was aangesteld als universiteitsdrukker. De zaak werd geleid door zijn schoonzoon Franciscus Raphelengius (die ook hoogleraar Arabisch was aan de vlak daarvoor, in 1575, opgerichte universiteit). Plantijn werkte samen met vele belangrijke geleerden, zoals Cornelis Kiliaan, de auteur van het eerste verklarende Nederlandse woordenboek, en de humanist Justus Lipsius.
De schone letteren
Het aandeel religieuze boeken bleef in de zestiende eeuw onveranderd groot. Het aandeel literaire werken dat van de drukpers kwam wordt geschat op ca. tien procent. Drukkers waren essentieel bij het verspreiden van literaire teksten, zoals die van de al genoemde rederijkers. Middeleeuwse verhalen, zoals de Historie vanden vier Heemskinderen, Floris ende Blancefloer en Elckerlijc bleven populair. Ook reisverhalen waren in trek, hetzij fictieve zoals dat van Jan van Mandeville, hetzij (bewerkingen van) verslagen van echte reizen, zoals Van der nieuwer werelt oft landtscap nieuwelicx ghevonden (Antwerpen, c. 1507), dat een beschrijving is van de derde reis van Amerigo Vespucci naar Amerika.
Ook de klassieken kwamen in Nederlandse vertaling beschikbaar. Zo gaf Dirck Volckertsz. Coornhert in 1561 zijn vertaling van eerste 12 boeken van de Odyssee uit. De geestelijke en wereldlijke liedkunst vierde hoogtij. Het Antwerps Liedboek van 1544 bevat niet minder dan 221 liederen. Een ander bijzonder liedboek was het Geuzenliedboek, waarin het Wilhelmus voor het eerst werd opgetekend. Na 1550 werden ook emblematabundels populair: boeken met prenten met een symbolische afbeelding vergezeld van een verklarend gedicht. Voor aan de muur werden rijmprenten gedrukt: prenten met een doorgaans moralistisch gedicht eronder. De al genoemde Anna Bijns keerde zich in vlammende poëzie tegen de nieuwlichters van de Reformatie. Veel literatuur was in het Latijn: Erasmus’ Lof der zotheid verscheen in 1511 in Parijs als Moriae encomium en kwam pas in 1560 in het Nederlands van de pers als Dat constelijck ende costelijck boecxken, Moriae encomion: dat is, een lof der sotheyt. In Emden en illegaal, want het stond op de Index.
En de Opstand, natuurlijk
In de late zomer en herfst van 1566 sloopten groepen calvinisten de interieurs van kerken, eerst in de Zuidelijke en daarna in de Noordelijke Nederlanden. Heiligenbeelden, schilderijen en bibliotheken moesten het ontgelden. Aanhangers van de nieuwe religie waren sterk gekant tegen de rijkdom en heiligenverering van de katholieke kerk. In een poging het oproer de kop in te drukken, stuurde koning Filips II de hertog van Alva. Die moest zorgen dat de calvinisten bestraft werden en dat het katholieke geloof als enige legitieme leer gepredikt zou worden. Het was een van de aanleidingen tot wat vanaf 1568 de Opstand ging heten: het conflict met de Spaanse koning dat zou leiden tot een permanente scheiding (tot 1815) van Noord- en Zuid-Nederland. Tijdens en na de Beeldenstorm vluchtten veel protestantse Vlamingen naar het noorden. Onder hen waren veel geleerden, maar ook uitgevers en drukkers. Na de val van Antwerpen in 1585 was de strijd bepaald nog niet gestreden, maar de tweedeling wel een feit. Het economische zwaartepunt van de Nederlanden verplaatste zich naar de Hollandse steden. Ook de rol van belangrijkste boekproducent verschoof van Antwerpen naar de Republiek.