Excentrieke types komen we ook in de achttiende eeuw geregeld tegen. Arts en schrijver Pieter van Woensel is een van hen. Hij beroept zich graag op zijn onafhankelijke blik, omdat hij zich zogenaamd van niets of niemand wat aantrekt. Van Woensel heeft echter nauwe banden met de bestuurlijke elite van zijn tijd, en is ook in ideologisch opzicht minder neutraal dan hij zich voordoet.
’t Mijne is het bijzondere
Een vreemde snijboon, zo mogen we Pieter van Woensel gerust noemen. Hij begon ooit aan een opleiding tot dominee, maar werd uiteindelijk arts. Ook was hij kortstondig actief als geheim agent en ondernam hij diverse wereldreizen. Die brachten hem onder meer naar Constantinopel (het tegenwoordige Istanbul), de Krim en Suriname. Acht jaar maakte hij deel uit van de hofhouding van tsarina Catharina de Grote in Sint Petersburg. Tussen de bedrijven door schreef hij spitsvondige en ironische beschouwingen, waarin hij met een spottend oog keek naar de snel veranderende wereld om zich heen. Bekend is vooral zijn tijdschrift De Lantaarn, eigenlijk eerder een soort jaarboek, waarvan tussen 1792 en 1801 vijf edities verschenen. Hij schreef het blad vol met satirische analyses van maatschappelijke en politieke verschijnselen, en voorzag het ook van zelfgemaakte illustraties.
De reizende en schrijvende arts Van Woensel deed er werkelijk alles aan om excentriek over te komen. Op het enige portret dat we van hem kennen, staat hij afgebeeld met op zijn hoofd een grote bontmuts, en onder zijn neus een scherp afgetekende, smalle snor. In diezelfde uitdossing banjerde Van Woensel volgens de overlevering op het einde van zijn leven rond aan het hof van koning Lodewijk Napoleon in Den Haag. Ook in zijn teksten benadrukt Van Woensel zijn eigenzinnigheid:
In alles behaagt mij de afwisseling. Ik haat niets meer dan oudbakken kost. Laat anderen, als dat hun vermaakt, bewijzen, dat het 's middags om twaalf uur dag is. 'k Zal hen niet van hun stokpaardje stoten, 't Mijne is 't bijzondere.
Tegelijk had deze Einzelgänger goede connecties in de wereld van politiek en bestuur. Zo behoorden de vooraanstaande marineofficier J.H. van Kinsbergen en raspoliticus en kortstondig president van Nederland Rutger-Jan Schimmelpenninck tot zijn kennissenkring. Van Woensel schurkte dus dicht tegen de heersende macht aan. Die warme banden met de bestuurlijke elite geven Van Woensels excentrieke reputatie iets paradoxaals. Hij speelde graag de buitenstaander, maar was in de praktijk stevig ingebed in de omgeving waar hij zo vaak de spot mee dreef.
Excentriciteit als pose
In de achttiende eeuw was excentriciteit erg in de mode onder schrijvers en intellectuelen. De Britse auteur Laurence Sterne presenteerde in zijn negendelige roman The Life and Opinions of Tristram Shandy (1759-’67) een hele parade aan zonderlinge typetjes. De Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau gaf zich op het exhibitionistische af bloot in zijn Bekentenissen (1782), waarin hij onder meer verhaalde hoe hij zich schuldig maakte aan potloodventerij ten overstaan van enkele onschuldige meisjes bij een waterput.
Met zowel Sterne als Rousseau vertoont Van Woensel een duidelijke verwantschap. De geleerde, ironische stijl die hij in zijn proza hanteert, vol terloopse uitweidingen en schijnbaar irrelevante terzijdes, doet erg denken aan die van Sterne. Zo onderbreekt hij in de De Lantaarn een beschouwing over hoe de regering zou moeten handelen in het geval van een revolutie met een stuk over ouderdom. Aan het begin van zijn (kritische) verhandeling over de staat van de Nederlandse intelligentsia anno 1792 schrijft hij ironisch: “Dit zal een knap intelligent stukje worden!”
De connectie met Rousseau zit hem vooral in het portret. Van Woensels bontmuts-look doet verdacht veel denken aan een beroemd schilderij van Rousseau van de Schotse kunstenaar Allan Ramsay. Daarop staat de Franse filosoof afgebeeld in een Armeens kostuum, bestaande uit een kaftan met bontkraag en een bontmuts. Dankzij de talloze reproducties van dit schilderij die op dat moment de ronde doen, vormt ‘de bontmuts van Rousseau’ in laat-achttiende-eeuws Europa een begrip.
Wat de voorbeelden van Sterne en Rousseau laten zien, is dat ‘excentriek’ niet hetzelfde is als ‘uniek’ of ‘origineel’. Zowel in de achttiende eeuw als tegenwoordig is het excentrieke in de eerste plaats een culturele traditie, waarbinnen allerlei pogingen om ‘lekker jezelf te zijn’ verrassend veel op elkaar lijken.
De onafhankelijke buitenstaander?
Een belangrijke reden voor achttiende-eeuwse schrijvers om zichzelf als excentriek neer te (laten) zetten, is dat ze op die manier een onafhankelijke positie kunnen claimen. Zij trekken zich zogenaamd van niets of niemand wat aan, en geven de wereld slechts hun eigen ongezouten mening.
In zijn publicaties benadrukt Pieter van Woensel voortdurend dat hij een buitenstaander is. In het tweedelig reisverhaal (Aanteekeningen, gehouden op eene reize door Turkeyen, Natoliën, de Krim en Rusland in de jaren 1784-89) beschrijft Van Woensel de gewoontes en gebruiken die hij tegenkwam tijdens zijn reizen door het toenmalige Ottomaanse Rijk en Rusland. Die gewoontes en gebruiken overtreffen die van de Europeanen, zo stelt hij. Op die manier ‘bewijst’ hij zijn onbevooroordeeldheid ten aanzien van het vreemde. In De Lantaarn zet hij zich af tegen zijn collega-schrijvers die de mond vol hebben van het ‘algemeen nut’
[E]n ik die zo groot vriend ben van rondborstigheid, als afkeerig zelfs van de reuk van fimelary, verklaar te schryven voor myn eigen nut.
Uiteindelijk is Van Woensel echter minder neutraal en onafhankelijk dan hij zich voordoet. Als gezegd heeft hij nauwe connecties met de bestuurlijke elite van zijn tijd. Die connecties klinken ook door in zijn teksten. Hoewel Van Woensel zich op sommige vlakken erg ruimdenkend en vooruitstreven toont – hij is bijvoorbeeld vóór het toestaan van echtscheidingen en geboortebeperking – blijkt hij op andere terreinen juist behoorlijk behoudend. Zo is hij uitgesproken sceptisch over het fenomeen democratie, en schrijft hij tamelijk cynisch over het nut van revoluties:
Wanneer men eenmaal met succes 't gevaar van een omwenteling doorstaan heeft, maakt dit fortuin roekeloos in 't wagen van volgende politieke proefnemingen; waarom zou ook het nieuwe bewind niet omvergeworpen kunnen of moeten worden?
Aldus gaat iedere revolutie zwanger van een nieuwe. Van een relletje komt men tot oproer, van oproer tot anarchie, van anarchie tot nieuwe revoluties; het weefsel van goede regering wordt uiteengetrokken.
Met dit soort uitspraken plaatst Van Woensel zich in het kamp van de gematigde of conservatieve Verlichting, waar men de politieke ontwikkelingen in de late achttiende eeuw allemaal veel te snel vond gaan en zich fel afzette tegen de internationale strijd voor méér gelijkheid en democratie. Zijn onafhankelijke blik was dus wel degelijk politiek gekleurd. Van Woensel is meer een product van zijn eigen tijd en omgeving dan hij ons wil doen geloven.
Pieter van Woensel: 'De lotgevallen van het nieuwe zusterschap' in De Lantaarn (1798)
In dit filmpje wordt Pieter van Woensels 'De lotgevallen van het nieuwe zusterschap' in De Lantaarn uit 1798 getoond en voorgelezen.