Lin Scholte was afkomstig uit een KNIL-familie. In haar autobiografisch geïnspireerde oeuvre reflecteert ze op de militaire geschiedenis van het voormalige Nederlands-Indië vanuit een vrouwelijk en Indisch perspectief.
KNIL-familie
Lin Scholte werd geboren in Batudjadjar, vlakbij Bandung in West Java. Haar vader, Piet Scholte, was een soldaat van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), het koloniale leger van beroepsmilitairen dat van 1814 tot 1950 bestond. Haar Javaanse moeder, Djemini, kwam ook uit een KNIL-familie. Toen Lin vijftien was, verhuisde de familie naar Makassar. Daar ontmoette zij de Indische KNIL-soldaat Hans Siebenhaar. Indische Nederlanders – soms ook Indo-Europeanen genoemd – zijn mensen die in het toenmalige Nederlands-Indië zijn geboren of opgegroeid, al dan niet van gemengde Europees-Indonesische afkomst.
Lin en Hans trouwden in 1937 en kregen twee kinderen. Tijdens de Japanse bezetting in de Tweede Wereldoorlog werden haar vader Piet en haar man Hans gevangen gezet in Surabaya. Dat betekende dat Lin Scholte vier jaar lang geen teken van leven van ze kreeg. Op 17 augustus 1945 riep Indonesië de onafhankelijkheid uit, die niet werd erkend door Nederland. In de periode van chaos en geweld die daarop volgde, vluchtten Lin en haar kinderen naar Nederland. Hans, die onder andere dwangarbeid aan de Birma-spoorweg had verricht, ging zijn gezin achterna. Het gezin reisde een paar jaar heen en weer tussen Nederland en Indonesië. In 1950 werd het KNIL opgeheven en een jaar later besloten Hans en Lin zich definitief in Nederland te vestigen, waar ze de rest van hun leven woonden.
Literaire carrière
Net als Hella Haasse begon ook de schrijfcarrière van Lin Scholte met een prijsvraag die ze won, in 1964. De Indische-kunstkring Tong-Tong loofde een prijs uit voor geschriften over jeugdherinneringen uit het voormalige Nederlands-Indië. De bewerking van Lin Scholtes winnende inzending verscheen onder de titel Van anak kolong tot nonna lip-lap. ‘Anak kolong’ is een bijnaam voor in de tangsi geboren en opgegroeide soldatenkinderen, terwijl ‘nonna lip-lap’ een jonge dame van Hollandse en Javaanse afkomst betekent. Zo vertelt het verhaal de ontwikkeling van Lin Scholte zelf.
Ook de boeken die ze daarna schreef waren autobiografisch. ‘Soldaatkind’, Anak kompenie (1965), heette haar eerste roman over het dagelijkse leven van haar familie in de tangsi. Bibi Koetis voor altijd (1974) draait om haar eeuwig dienstbare maar eigenzinnige tante (bibi) Koetis en haar wederwaardigheden tijdens de oorlog en de periode erna. Scholte schreef in haar derde boek Takdiran en andere verhalen (1977) over haar herinneringen aan het toenmalige Nederlands-Indië en over haar leven in Nederland, waar het lot (takdir) haar mee naartoe heeft genomen. Hoewel ze daarnaast ook een kookboek, recepten, diverse artikelen in Tong-Tong en Moesson en talloze brieven schreef, bleven deze drie titels het belangrijkst, ook voor haarzelf.
Een ander beeld van het tangsi-leven
De verhalen over het KNIL schetsten vooral een Nederlandse militaire geschiedenis, terwijl het een ‘Indisch’ en dus zeer gemengd leger was. Het beeld van ‘onze jongens in de Oost’ was alom aanwezig in Nederland, maar de verhalen gingen dus meestal over witte Nederlandse oorlogvoerende mannen in uniform en wapens. Als kind van een kazernefamilie vond Lin Scholte dat een eenzijdig beeld. In haar werk geeft ze de militaire geschiedenis een ander, vrouwelijk en Indisch, gezicht. Ze beschrijft de dynamiek tussen verschillende bevolkingsgroepen in de tangsi en in haar familie. Scholtes verhalen schetsten een beeld van het dagelijkse leven van de lage militaire rangen in het voormalige Nederlands-Indië, een thema dat sowieso nauwelijks voorkomt in de Indische literatuur.
Doorbreken van de koloniale beeldvorming
Die kritische houding tegenover het verleden maakt Scholtes werk postkoloniaal. Ze beschrijft hoe de hiërarchische verhoudingen in de kolonie werkten en hoe ras en afkomst daarbij een bepalende rol speelden, zoals in Anak Kompenie. Scholte schetst daarin het kenmerkende minderwaardigheidsgevoel dat gekoloniseerde mensen ontwikkelden door de manier waarop ze behandeld en onderwezen werden:
Want eerst toen legde ze alle schroom en schaamte af dat ze van moeders kant ‘Javaanse’ eigenschappen had geërfd. Ze wist toen dat die eigenschappen geen ‘minderwaardigheid’ in karakter vertegenwoordigen, maar een ‘ras-eigenschap.’
Met de term ‘ras-eigenschap’ benadrukte ze dat elke cultuur en etniciteit unieke eigenschappen heeft en dat niemand het recht heeft om te oordelen dat de ene beter is dan de andere.
Vrouwencultuur
Scholtes verhalen zijn ook van belang omdat ze het perspectief van de Javaanse en Indische vrouwen beschreef. In de koloniale Indische literatuur werden Indonesische vrouwen vaak afgeschilderd als sensueel, hoerig, onbetrouwbaar, wraakzuchtig en op geld belust. Scholte daarentegen biedt een compleet ander beeld. In Bibi Koetis voor altijd schetste ze de tangsi-vrouwen als volgt:
Dagen-, wekenlang gingen ze te voet langs rintissans en door zompige moerassen, op weg naar een vesting of bivak, met elk ogenblik de kans op een treffen met djahats. Zij stonden hun mannen letterlijk bij in het heetst van het gevecht (....) Met snaphaan en klèwang van gevallen kameraden of echtgenoten in hun handen vochten ze mee, vrijwillig, tot razernij gedreven en van haat vervuld jegens degenen die haar levensmakker hadden gedood. (....) Met op het hoofd de ‘kondé perdom’, sigaret erin gestoken en nog één tussen de lippen, met opgestroopte mouwen, de rand van de sarong flink boven de enkel en een ruw vocabulaire; vrijmoedig, recht op het doel afgaand, kortom: branie, voor niets en niemand bang; zó waren ze.
Deze beschrijving van Indonesische vrouwen, zowel uiterlijk als innerlijk, staat in schril contrast met de stereotiepe beeldvorming in de koloniale Indische bellettrie. Vrouwen, die doorgaans afgebeeld werden als zwak, passief en afhankelijk, worden hier als sterk, vrijmoedig en vechtlustig beschreven. Ook de beeldvorming van onbetrouwbare Indonesische vrouwen wordt in dit verhaal doorbroken: op deze moedige vrouwen kun je rekenen. Naast Scholte doorbraken ook andere Indonesische schrijfsters, onder wie Suwarsih Djodjopuspito in Buiten het gareel (1940), het stereotype beeld vanuit hun Indonesische perspectief.
Een uitzonderlijke verteller
Het publiek was enthousiast over Scholtes werk. De romans Anak kompenie en Bibi Koetis voor altijd werden enkele keren herdrukt. Scholte gaf veel interviews en verscheen zelfs in een destijds populair televisieprogramma Een groot uur U. Toch kreeg ze niet de erkenning die ze verdiende, onder meer omdat ze dicht bij de orale vertelstijl bleef. Sommige critici verwarden de eenvoud van haar stijl namelijk met amateurisme. In De Volkskrant van 9 juli 1977 schrijft Kees Fens dat het verhaal ‘heel aardig verteld, maar ook heel erg amateuristisch (…) en met gevoeligheden die wel erg privé blijven en voor de buitenstaander die willekeurige lezer is, een klein beetje gênant zijn.’
Schrijfster Beb Vuyk beweerde dat de orale vertelkunst van Scholtes Javaanse familie een grote invloed heeft gehad op haar vertelstijl. Zelf vergelijkt Scholte zich met een dalang, een Indonesische wayangverteller. Een dalang moet tegelijk verteller zijn en verschillende personages uitbeelden. Scholtes schrijfstijl lijkt veel op de orale verteltraditie: intiem, ‘vloeiend’ en eenvoudig.
Volgens Scholte-biograaf Vilan van de Loo hadden de critici geen oog voor de rijkdom en kracht van het werk. Negatieve kritieken verschenen onder andere omdat de dalang-traditie in het werk nauwelijks onderkend werd. De critici deden Scholtes werk volgens Van de Loo geen recht en uitten zich soms zelfs seksistisch, omdat ze Scholte als een schrijvende huisvrouw beschouwden in plaats van als een echte auteur.
Fixdit-podcast: Lin Scholte's Bibi Koetis voor altijd
Het werk van de Indische auteur Lin Scholte (1921-1997) geeft op levendige wijze een inkijk in de koloniale periode in Indonesië en de nasleep ervan. In haar tweede boek Bibi Koetis voor altijd (1974) staat tante (bibi) Koetis centraal. In deze podcast bespreken Jannah Loontjens en Annelies Verbeke het boek met schrijvers Gustaaf Peek en Vilan van de Loo.