Karel Broeckaert

Volksbewuste taalliefhebber
Gent, 22 mei 1767 – Aalst, 11 augustus 1826
Geschreven door Vanessa Van Puyvelde

Hoewel hij tussen de plooien van de geschiedenis geglipt is, doet het oeuvre van Zuid-Nederlands dichter en publicist Karel Broeckaert zeer modern aan. In zijn satirische tijdschriften zette hij fictionele alter-ego’s in om zijn radicale politieke standpunten te verwoorden. Later zou hij naar de roman als genre grijpen, om aandacht te vragen voor maatschappelijke problemen en het op te nemen voor het Nederlands, dat als volkstaal steeds meer concurrentie had van het Frans.

Zijn eerste ‘Gends Nieuwsblaedjen’ 

In de late achttiende eeuw probeerde Broeckaert de bevolking warm te maken voor de waarden van de Franse Revolutie. Hij was vol lof over broederlijkheid en volkssoevereiniteit, en vond het belangrijk dat mensen kritisch nadachten over politiek. Daarom gaf hij een satirisch dagblad uit om te reflecteren op de politieke omstandigheden van zijn tijd: het Dagelyks Nieuws van Vader Roeland (december 1792-maart 1793). In dit dagblad voerde Broeckaert zichzelf op als fictief personage. Bijna elke aflevering van het Dagelyks Nieuws begon met een anekdote waarin Roeland de lezer vertelde over zijn recentste bezoek aan de ‘estaminet’ of herberg, waar de lokale barbier, appelverkoper of bakker zich uitliet over de maatschappelijke problemen van zijn tijd. Door te verwijzen naar Klokke Roeland, de grootste klok van het Gentse belfort, probeerde Broeckaert ook een minder geleerd publiek bij de politieke conversatie te betrekken. De volkse Roeland beloofde zijn lezers dat hij hen altijd zou zeggen waar het op stond. 

Een tweede alter-ego?

Met het Dagelyks Nieuws werd meteen de basis gelegd voor De Sysse-panne, zijn tweede tijdschrift, waarmee hij zijn politieke tegenstanders te Gent ‘hun saus wilde geven’, ofwel hun de waarheid wilde zeggen. Dit keer voerde Broeckaert drie personages op: de volkse, bijgelovige Gysken, vergezeld van de radicale hervormingsgezinde Deugdelyke Herte en de gematigde republikein Bitterman. Deze laatste, die bemiddelde tussen de meer uitgesproken stemmen, wordt vaak gelezen als Broeckaerts fictieve alter-ego. Het was een slimme zet van Broeckaert. Terwijl zijn lezers hem associëren met ‘den goeden Bitterman’, kon hij ook meer radicale standpunten formuleren via de stem van Gysken. Was dat de reden dat Broeckaerts tijdschrift niet verboden werd, terwijl andere politieke publicisten het wel hard te verduren kregen? 

De eerste Vlaamse volksroman

Na 1800 begon de tweede helft van Broeckaerts carrière, waarin hij zich inzette voor de Nederlandse taal, en vooral het Vlaamse dialect. In de meertalige Zuidelijke Nederlanden waren de taalverhoudingen rond 1800 uiterst gespannen: het Frans was daar de gangbare cultuurtaal, de positie van het Nederlands was heel wat minder vanzelfsprekend. Het was Broeckaerts nadrukkelijke keuze om romans in het Nederlands te publiceren, en daarin ook ruimte te maken voor dialect. In misschien wel zijn bekendste werk, Jellen en Mietje (1811), vertelt Broeckaert over een ‘vrijage’ die zich afspeelt onder ambachtslieden die vrijuit hun dialect spreken. Het boek wordt dan ook niet voor niets als de eerste Vlaamse volksroman bestempeld. In Den jongen Tobias, waar Gysken opnieuw het woord neemt, betreurt Broeckaert de groeiende kloof tussen het Frans en ‘de vlaemsche tael’ die ‘min en min gesproken word’. 

In deze latere jaren van zijn carrière bleef Broeckaert trouw aan zijn eigen, humoristische stijl. Maar liedjes zoals deze doen vermoeden dat hij zijn idealen langzaam verloor. ‘Minst moeyens Best’ was de titel van dit lied: je kunt je maar beter niet te druk maken.

Zouden de politieke zaken, waar zoveel mensen 
zich druk om maken, mij raken
als ik mij in vrijheid kan vermaken
onder het genot van dit etentje met vrienden?
Dan denkt mijn geest niet aan het lijden van vroeger
en ook niet aan wat de toekomst mij zal brengen. 
Je zo min mogelijk druk maken is het beste: zo is het altijd al geweest,
Het geeft vermaak en vrede en aan ons gemoed.

Wat raken my de politieke zaken, 
Daer menig mensch zoo meê bekommerd is, 
Als ik my eens in vryheid mag vermaken 
By ’t vol genot van dezen vriendendisch?  
Dan denkt myn geest aen geen voorleden lyden, 
Noch aen wat my misschien de toekomst broedt. 
Minst moeyens best: ’t was zoo van alle tyden. 
Het geeft vermaek en vrede aen ons gemoed.