Jacob van Lennep

Drukbezette schrijver-politicus
Amsterdam, 24 maart 1802 - Oosterbeek, 25 augustus 1868
Herzien door Isabella Six Dijkstra

De beroemde romanschrijver Jacob van Lennep wist zijn tijdgenoten al op jonge leeftijd aan het lachen te krijgen. Hij was misschien wel de eerste persoon die een ‘Belgenmop’ vertelde. Met zijn boek Het dorp aan de grenzen gaf hij een reactie op de Belgische onafhankelijkheid (1830-1831). De passages over de zogenaamd domme Belgen zorgden voor een hilarisch effect bij zijn lezers. Zo legde Van Lennep, waarschijnlijk zonder het te beseffen, de basis voor een typisch Nederlandse traditie van humor over de zuiderburen.

Jacob van Lennep werd geboren in 1802 te Amsterdam, als zoon van een hoogleraar in de klassieke talen. Van Lennep was, zoals veel tijdgenoten, geïnteresseerd in het nationale verleden. In de negentiende eeuw gingen historici en letterkundigen op zoek in archieven, ruïnes en oude volksliedjes naar de kern van hun cultuur. Van Lennep deed als romanschrijver mee aan deze zoektocht door het schrijven van historische romans. Door veertiende-eeuwse woorden en uitdrukkingen toe te voegen aan zijn teksten, wekten Van Lenneps romans het verleden tot leven. In zijn boeken kon je middeleeuwse ridders haast horen praten, zo levensecht gaf hij zijn personages vorm.

Historische romans

Van Lenneps belangrijkste inspiratiebron was het werk van Walter Scott, de grondlegger van de historische roman. Geïnspireerd door Scott begon Van Lennep zijn literaire carrière met het boek Nederlandsche Legenden (1828-1829), een verzameling berijmde middeleeuwse verhalen. Al snel ging Van Lennep over op het schrijven van andere literaire genres, zoals toneelstukken en gedichten. Het bekendst werd hij toch met zijn historische romans. Hoewel zijn vroege werken vaak in de middeleeuwen en de zeventiende eeuw gesitueerd waren, begon Van Lennep in de loop van zijn carrière steeds meer verhalen te schrijven die dichter bij zijn eigen tijd lagen. Zo speelt de roman Ferdinand Huyck (1840) zich af in de achttiende eeuw. Een van zijn laatste boeken, Klaasje Zevenster (1865-1866), speelt zelfs aan het begin van de negentiende eeuw, een tijd die hij zelf nog had meegemaakt.

Toen de romans van Jacob Van Lennep verschenen, vroeg de literaire kritiek zich af of zijn werken wel voldeden aan de richtlijnen van een ‘historische roman’. Volgens de critici moest een historische roman aan strikte voorwaarden voldoen, zoals het nauwkeurig gebruik van jaartallen en historische feiten. Van Lennep volgde deze regels niet altijd precies op. In het literaire tijdschrift De Gids schreven Reinier Cornelis Bakhuizen van den Brink en Nicolaas Beets een veertig pagina lange recensie met een scherpe bespreking van De Roos van Dekama. Bakhuizen uitte vooral kritiek op Van Lenneps keuze om het verhaal in de Middeleeuwen te situeren. Volgens de critici moest een historische roman niet alleen historisch correct zijn, maar ook nationalistisch van aard zijn, oftewel zich afspelen op eigen grondgebied. Ondanks deze kritiek bleef Van Lennep trouw aan zijn eigen benadering van de historische roman, waarmee hij zijn werk een eigen plek in de Nederlandse literatuur gaf.

Levendige schrijfstijl

In zijn roman De Roos van Dekama (1836) beschrijft Jacob van Lennep een riddertoernooi uit de middeleeuwen. Dit is een mooi voorbeeld van zijn levendige schrijfstijl. Het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden speelt een belangrijke rol, maar vooral de krachtige beelden werken sterk in deze tekst. De beschrijving van onder andere de stofwolk en de geknakte schilden versterkt de dramatiek van het stuk aanzienlijk.

‘Geheel het plein daverde van den schok: en toen de stofwolk, die eerst den strijdenden hoop aan aller oogen onttrokken had, was omhoog gerezen, zag men welk een geheel ander schouwspel de uitslag der ontmoeting had opgeleverd. Aan weerszijden van de koord lag een aantal ridders en paarden van beide partijen in het zand, en om hen, brokken en splinters van lansen, geknakte schilden en pluimen.’

Verzonnen helden, echte geschiedenis

De meeste hoofdpersonages in Van Lenneps romans zijn door hemzelf verzonnen. Van Lennep deed dat omdat hij de personages en hun belevenissen dan helemaal zelf kon invullen. Toch doen zijn fictieve karakters wel mee aan de echte geschiedenis. Dat geldt bijvoorbeeld voor de zeventiende-eeuwse Joan die in De pleegzoon (1833) naar zijn echte afkomst zoekt. Het geldt ook voor de veertiende-eeuwse Reinout en Deodaat, die in De roos van Dekama (1836) elkaars concurrenten in de liefde zijn. Joan uit De pleegzoon raakt verwikkeld in de (bijna) burgeroorlog die in de jaren 1610 werd uitgevochten tussen prins Maurits en Johan van Oldenbarnevelt. In De roos van Dekama doen Reinout en Deodaat mee aan een waargebeurde veldslag tussen de Hollanders en de Friezen. Daarnaast koos Van Lennep soms ook voor een verhaal rond een ‘echt’ historisch personage. Zo heeft hij toneelstukken en biografieën geschreven over Vondel en Rembrandt, kunstenaars die in de negentiende eeuw als nationale helden werden beschouwd.

Harde werker met humor

Van Lennep was zijn leven lang een drukbezet man, die veel meer deed dan alleen romans schrijven. Hij werkte aan allerlei taalkundige en historische studies, bezorgde een Vondel-editie, zat in de Tweede Kamer, werkte mee aan vele literaire genootschappen en realiseerde de aanleg van de Amsterdamse duinwaterleiding. Met de hulp van Van Lennep is zelfs de bekendste roman van de negentiende eeuw, Max Havelaar, verschenen. Hoe dat ging lees je hier. Zijn reputatie onder tijdgenoten was over het algemeen goed, al heeft hij wel wat kritiek gekregen op verschillende aspecten van zijn werk. Naast de kritiek over de historische roman, vonden sommigen hem niet netjes genoeg: hij liet bijvoorbeeld zijn heldin Klaasje Zevenster uit de gelijknamige roman in een bordeel verzeilen. Onder het pseudoniem Ko Cassandra publiceerde hij een erotisch boek met ondeugende rijmpjes. Humor was voor Van Lennep dus belangrijk. Dit was daarnaast ook te zien in zijn politieke toespraken en zijn verhalen met hilarische wendingen. Hij schreef dus met humoristische aspecten, maar ook weleens is over grappige aspecten van taal. Dit deed hij met het werk De vermakelijke spraakkunst uit 1865, geïnspireerd door The comic English grammar, waarbij hij de grappige grammatica en toepassingen van de Nederlandse taal beschrijft.

Vlogboek: Zwarte Romantiek. Griezelverhalen uit de 19e eeuw 

In de eerste helft van de 19e eeuw schrijven sommige romantische auteurs onheilspellende verhalen met een opvallende fascinatie voor het duistere en het onverklaarbare. Deze periode wordt in Nederlandse literatuurgeschiedenissen vaak geduid als de zwarte romantiek. Met o.a. Jacob van Lennep, A.C.W. Staring en Nicolaas Beets.