Jeugdliteratuur in de 17e eeuw

Morele lessen en toneel in de klas

Het humanisme en de reformatie, bewegingen die hun oorsprong hadden in de zestiende eeuw, zetten zich voort in de zeventiende eeuw en waren van groot belang voor de jeugdliteratuur van die tijd.

Bij het leren lezen werden, net als in de zestiende eeuw, ABC-boekjes gebruikt. Er verschenen herdrukken, die opvoeders, waar nodig, aanpasten aan de protestantse leer. Omdat het humanisme met zijn aandacht voor met plezier leren nog steeds van invloed was op het onderwijs, bleven de fabels van Esopus op het programma staan. Nieuw waren de raadsels op rijm. Er was veel belangstelling voor de eigentijdse, nationale geschiedenis, waarin het reformatorisch bewustzijn werd geprezen. De oorlog tegen Spanje was daarbij een geliefd onderwerp. In 1614 verscheen er op de scholen het leerboek Spiegel der Jeught, waarin de schrijver (die schreef onder de naam ‘Liefhebber des Vaderlants’) de jeugd kennis liet maken met de strijd tussen 1560 en 1610.  

Schooldrama

Op de Latijnse scholen was het ‘schooldrama’ al sinds de zestiende eeuw een vast onderdeel van het curriculum. Leraren zagen het lezen en het opvoeren van de teksten als een goede manier om kennis te maken met vreemde talen. Vooral de komedies van schrijvers als Plautus (250 v.Chr.-184 v.Chr.) en Terentius (185 v.Chr.-169 v.Chr.) waren populair. In de zeventiende eeuw groeide de kritiek op deze teksten. Opvoeders vonden ze aanstootgevend en niet langer geschikt voor de jeugd.  

Aan het begin van de zeventiende eeuw verscheen het eerste Nederlandstalige schooldrama. Algauw publiceerden meer schrijvers schooltoneelstukken in de volkstaal, waarin de nadruk lag op de morele lessen voor de jongeren en niet op de amusementswaarde voor het publiek. Halverwege de zeventiende eeuw verdween het schooldrama en gingen scholen in de Republiek over op het spelen van stukken uit het volwassen toneelrepertoire. In de Zuidelijke Nederlanden bleef het schooldrama in het Latijn op de jezuïetencolleges bestaan. De opvoering van catechisatiespelen – toneelstukken die gebruikt werden om kinderen van het gewone volk de Bijbelverhalen te leren – was wel in het Nederlands.  

Franse scholen en thuiscatechesatie

Vanaf de tweede helft van de zestiende, maar nog nadrukkelijker aan het begin van de zeventiende eeuw was het niet ongebruikelijk voor meisjes om (middelbaar) onderwijs te volgen. De nadruk lag hierbij op de aanstaande rol van echtgenote en moeder. De Franse taal, die werd gezien als deftig, hoorde bij de opvoeding van meisjes uit de gegoede burgerij. In de Zuidelijke Nederlanden, en later ook in de Republiek, ontstonden veel Franse scholen voor meisjes. Deze scholen werkten met tweetalige boekjes met dialogen over allerlei onderwerpen uit het dagelijkse leven, waarin kuisheid en deugdelijkheid de boventoon voerden.   

In deze eeuw groeide de aandacht voor het gezin als hoeksteen van de samenleving. Bij de piëtisten – een zeer vrome protestantse stroming die afstamt van het Engelse puritanisme – vond de religieuze vorming vooral binnenshuis plaats. Piëtisten wilden dat ook kinderen onder de zes jaar kennis konden maken met de Bijbel. In de thuiscatechisatieboeken stonden de piëtistische opvattingen centraal: God moet worden gehoorzaamd en alle mensen – dus ook kinderen – zijn van nature zondig. Speelgoed was verboden en veel andere plezierige dingen in het leven, zoals lachen, werden niet gewaardeerd. Een populair boek was Dagelijksche huys-katechisatien (1657), geschreven door Franciscus Ridderus. Het werk bestond uit diverse geloofsoefeningen en liedjes. Ridderus publiceerde tal van boeken die gebruikt konden worden in de huiselijke kring. Zijn Historisch ABC (1644) is een kinderencyclopedie, waarin hij vijfhonderd onderwerpen behandelt, waaronder ook religieuze thema’s. Ridderus’ luchtige toon (die overigens niet iedereen kon waarderen) vergrootte de aantrekkelijkheid van zijn boeken, die tot ver in de achttiende eeuw werden herdrukt.  

Jacobus Koelman was een zeer invloedrijke piëtist. In navolging van Ridderus schreef hij ook catechisatieboeken en vertaalde daarnaast puriteinse kinderbiografieën uit het Engels onder de titel Twintig exempelen, van godtzalige en vroeg stervende jonge kinderen (1684). Deze verhalen gaan over zeer gelovige kinderen, die het beter vinden om vroeg te sterven, omdat ze dan geen zonden meer hoeven te begaan. De kinderen zien de dood dus als een verlossing. Het vijfjarige jongetje uit ‘Het Vierde Exempel’ zegt tegen zijn moeder dat hij naar God moet gaan. Zijn moeder legt hem uit dat God dit bepaalt. Wanneer het jongetje een maand later ziek wordt en op sterven ligt, is hij gelukkig dat zijn wens zal uitkomen.   

Zuivering

Ook in de Zuidelijke Nederlanden werd de geloofsbeleving strenger. In 1621 kondigde de bisschop van Antwerpen een grote zuivering af. Onzedelijke boeken of boeken die maar enigszins in verband konden worden gebracht met het protestantisme moesten verdwijnen.  De rooms-katholieke schoolboeken, de kindercatechismussen en de fabels werden verbeterd en aangepast aan de nieuwe normen. Het zou nog bijna een eeuw duren voor er kinderboeken ontstonden die niet enkel een godsdienstig of didactisch karakter hadden, maar bedoeld waren ter ontspanning en vermaak.