Burgers in de maak
In de achttiende eeuw realiseren mensen zich meer dan ooit dat gedegen opvoeding en goed onderwijs cruciaal zijn voor het kweken van deugdzame en gelukkige burgers. De hele eeuw door is men op zoek naar de juiste onderwijsmethode.
Internationale pedagogische ontwikkelingen
Nieuwe ideeën over het opvoeden van kinderen kwamen uit het buitenland. De Engelse filosoof John Locke pleitte er eind zeventiende eeuw voor om kinderen spelenderwijs te laten leren en om hun niet te slaan. Meer dan een halve eeuw later liet de Zwitserse schrijver Jean-Jacques Rousseau zijn hoofdpersoon Emile uit Emile, où de l’Education (1762) opgroeien in de natuur, zodat het kind niet zou worden bedorven door aangeleerd, cultureel gedrag, maar vanuit zijn eigen ervaringen en behoeften kon leren. De zogenaamde ‘filantropijnen’ in Duitsland experimenteerden rond 1775 met nieuwe vormen van onderwijs, die vertrokken vanuit de directe leefomgeving van kinderen zelf. De nieuwe opvoedkundige idealen hadden met elkaar gemeen dat mensen het karakter van een kind als kneedbaar beschouwden en de eigen ervaring een centrale rol gaven in het proces van kennisverwerving.
Veranderingen in het Nederlandse onderwijssysteem
Onder invloed van deze nieuwe opvoedingsideeën veranderde de manier waarop Nederlandse kinderen werden onderwezen langzaam maar gestaag. Het type onderwijs dat kinderen kregen was afhankelijk van de familie waaruit zij kwamen.
In de praktijk waren rijkeluiskinderen het beste af. Die kregen privé-les van ingehuurde gouvernantes en privé-onderwijzers. Arme kinderen moesten werken en gingen vaak helemaal niet naar school. Kinderen die wel naar school gingen, kwamen terecht op een eenmansschool, waar leerlingen van verschillende leeftijden door elkaar zaten en les kregen van één meester. De dichter Poot haatte het om naar school te gaan, een boerenschool in Schipluiden:
Hoe dikwijls dropen dan mijn tranen langs de wegen!
De meester was niet kwaad, maar ’t leren stond mij tegen.
Poot bezocht de lagere school aan het begin van de achttiende eeuw. In de loop van de achttiende eeuw veranderde er veel. Er kwamen steeds meer leer- en leesboeken voor kinderen op de markt. Ook waren in de hogere kringen de nieuwe opvoedingsidealen doorgevoerd, waardoor bijvoorbeeld lijfelijke straffen werden bekritiseerd. Belangrijk was ook de oprichting van de ‘Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen’ in 1784. Dit genootschap zette zich in voor scholing voor het hele volk. Dankzij het ‘Nut’ kregen voortaan ook armere mensen basisonderwijs. Leerplicht of nationale examens bestonden echter nog niet, en ook een nationaal onderwijsprogramma ontstond pas later.
De rol van vaders en moeders in het gezin
Veel pedagogische boeken wezen de vader aan als belangrijkste opvoeder binnen het gezin. In het Vaderlandsch A-B boek voor de Nederlandsche jeugd (1781) van J.H. Swildens lezen we onder de letter V van ‘vader’ waarom dat zo is. Een moeder kan vanwege de liefdevolle band met haar kinderen nooit echt streng optreden. Een vader wel. Bovendien leert de ervaring ‘dat de opvoeding meestal min of meer mislukt, zonder vaderlijk gezag.’ Betje Wolff vond dat onzin. In haar Proeve over de opvoeding aan de Nederlandsche moeders (1779) stelt ze dat ook moeders hun eigen kinderen kunnen onderwijzen, als ze maar voldoende kennis hebben. Vanwege hun emotionele betrokkenheid bij het kind konden ze dit zelfs beter dan de vader. Dit was een geluid dat ook internationaal veel werd verkondigd in de late achttiende eeuw. Daardoor steeg de status van het moederschap en vonden steeds meer mensen het belangrijk dat vrouwen zich ontwikkelden: betere moeders zouden zorgen voor betere burgers.