De klap-bank der juffers, ofte het vermaek aen de thé-tafel
In 1780 verscheen in Gent een merkwaardig boekje, met als titel De klap-bank der juffers, ofte het vermaek aen de thé-tafel (1780). Het wordt toegeschreven aan Jozef de Wolf. Hij liet heel wat publicaties na, maar over zijn leven is weinig bekend. Hij was een katholieke priester, die echter met zijn radicale ideeën en omstreden geschriften in aanvaring kwam met de kerkelijke overheid. Er is ooit geschreven dat hij krankzinnig is verklaard en in de gevangenis is beland, maar het blijft onduidelijk of dat klopt. Mogelijk is hij zelf naar het buitenland gevlucht. In zijn actieve periode schreef De Wolf vooral dichtwerk, vaak van moralistische aard.
Spotten met modes en frivoliteit
In De klap-bank der juffers wordt ‘nauwkeurig’ verslag gedaan van ‘alle de onderhandelingen van hunne linten, coëffuren, kleedingen, nieuwe moden, &c als ook die van de ballen en comedien, en de behendigheden hunner minnaeren’. Daarbij worden zeven jonge Gentse vrouwen aan het woord gelaten in een levendige samenspraak, waarin ze hun voorliefde laten blijken, zo laat De Wolf uitbundig en niet zonder geestigheid zien, voor lichtzinnigheid, achterklap en beuzelarijen.
Van myn laesten négligé
ben ik zeker niet te vré;
Hy is al te wyd van boven,
Hy valt over-een-geschoven.
’t Is of dat ik waer getrouwd,
Of wel vyftig jaeren oud.
De uiterlijkheden en de kledij naar de laatste en bij voorkeur Parijse snit, die druk worden besproken, dienen vooral om indruk te maken op de mannen. Uitgebreid kwetteren ‘de wereldse juffers’ over hun liefjes en over hoe en waar ze met hen afspreken en daarbij hun ouders om de tuin leiden. Een open raam is het signaal dat de moeder van huis is en de kust veilig is.
Wat heb ik al blouwe blommen
Op myn moeders mouw doen komen!
’k Ken zeer wel haer hert en zin,
Dus ik klap na haere min.
Als sy t’huys is, ’k min de zeden,
En ik zoek de bezigheden;
Maer als s’uyt is, ’k speel myn rol,
Want myn hert is liefde-vol.
De ware liefde
De bespiegelingen van de jonge vrouwen over de mannen, de liefde en het huwelijk verraden niet alleen een onbekommerde listigheid, maar ook ernstigere inzichten en zelfs een zeker cynisme. Ze getuigen van een geloof in het belang van uiterlijkheden – immers: ‘schoon gekleed is half getrouwt’ – maar ontmaskeren het tegelijk ook. Men kijkt veel meer naar de ‘pluimen’ van een kandidaat dan naar zijn gedrag, merkt één van hen op. Al te vaak wordt getrouwd om het geld, al dan niet op aansturen van de ouders:
D’ouders doen somwyl ons peyzen
Op een ouden ryken gryzen;
Ach! wat word een maegd gekweld
Om de middels en het geld!
Het gevolg is dat er veel slechte en mislukte huwelijken zijn. Vooral Marie heeft bepaald geen hoge dunk van het huwelijk en het gezinsleven, zoals ze dat blijkbaar thuis heeft gezien. Veel zin in trouwen heeft ze dan ook niet.
Zonder alles t’ overwegen
Van het trouwen, ’t staet my tegen:
Ach! ’k zien ’t zelver in myn huys,
’t Is altyd een twist-gedruys:
Het is zorgen, werken, slaeven,
Men zou liever zyn begraeven.
Ze geeft te verstaan dat ze enkel zal trouwen als ze het echt zelf wil – en anders niet:
Wel eer dat ik oyt zal trouwen,
Wil ik mynen keus ontvouwen,
Ik wil doen na mynen zin,
Of wel anders ’t is geen min.
En de mannen?
De klap-bank der juffers vormt een tweeluik met een in hetzelfde jaar verschenen De klap-bank der heeren. In het voorwoord zegt de auteur – wellicht ook weer De Wolf – dat hij deze mannelijke klapbank heeft geschreven op vraag van de juffrouwen die zich door het eerste werkje beledigd voelen. Met het tweede werkje wil hij dan ook laten zien ‘hoe verre zy in weerde loffelyk uytschynen boven de heeren, in nuttiger hunnen tyd te besteden’. Ook deze heren zijn dus Gents, maar zoals het hun geslacht betaamt, treffen we hen niet rond de theetafel bij één van hen thuis, maar in het openbare koffiehuis. Ze zijn niet minder Fransdol en modegevoelig dan de jonge vrouwen. Als ze koffie bestellen, dan moet die vooral sterk zijn: ‘want de mode en den smaek stryden zomwyl tegen malkanderen, doch de mode gaet vooren’. Maar ze zijn plechtstatiger en pompeuzer en bespreken ook gewichtigere zaken, zoals de internationale politiek. Bovendien doen ze dat niet in rijm en versvorm (ook al doorspekken ze hun replieken overvloedig met geciteerde versregels), maar in proza. De klap-bank der heeren schetst een vernietigend beeld van de leeghoofden die zich, gespeend van enige zelfkennis of wereldwijsheid, het air aanmeten van de uit Frankrijk overgewaaide philosophie of ‘alwilwetendheyd’.