De roaring twenties

Modern plezier in de literatuur
Geschreven door Pieter Verstraeten

De roaring twenties. De woelige jaren twintig. Zo is het decennium na de Eerste Wereldoorlog bewaard gebleven in het collectieve geheugen. Het was een woelige periode, gekenmerkt door heel wat sociale en culturele veranderingen, maar het was ook een periode van bevrijding en plezier na de ontberingen van de oorlog. In die zin is ook de Franse naam voor de periode bijzonder goed gekozen: les années folles, de zotte, knotsgekke jaren. Een van de symbolen van de jaren tussen 1918 (het einde van de oorlog) en 1929 (het jaar van de beurscrash in Wall Street) was de zogenaamde flapper girl: de jonge, vrijgevochten vrouw, die kiest voor een jongensachtige bobbed haarsnit en die met volle teugen deelneemt aan de nieuwe stedelijke amusementscultuur, lak heeft aan traditionele sociale conventies en ruimdenkend is op zedelijk vlak. Zo eist zij voor zichzelf het recht op om te roken en alcohol te drinken in het openbaar, gebruiken die voorheen voor mannen waren voorbehouden.

In Amerika

Het beeld dat we van deze periode hebben, wordt sterk bepaald door wat er op dat moment in de Verenigde Staten van Amerika gebeurde. Dat land had zich relatief laat in de oorlog gemengd (lente 1917) en was als de grote overwinnaar uit het strijdgewoel gekomen; van dan af zouden de VS een leidende positie in de wereld innemen. Er heerste een groot vooruitgangsgeloof, onder meer ingegeven door de technologische vooruitgang van die tijd. Een mijlpaal is bijvoorbeeld de eerste non-stop transatlantische vlucht van Charles Lindberg in zijn Spirit of Saint-Louis in de zomer van 1927. Een steeds groter wordende elite kon zich nu ook een auto permitteren en binnenshuis zien we allerlei apparaten opduiken, zoals de wasmachine en de koelkast, die het huishoudelijk werk aanzienlijk minder arbeidsintensief maken. Er komt meer vrije tijd en het culturele leven bloeit. In de straten van de steden klinkt de jazzmuziek; er ontstaan nieuwe muziekstijlen met bijhorende dansstijlen (zoals de charleston, de foxtrot, de Lindyhop). Bioscopen verschijnen in het straatbeeld en in 1927 kunnen de mensen er gaan kijken naar The Jazz Singer, de eerste film met geluid.

Internationale geluiden

Dat beeld van de roaring twenties duikt ook op in de literatuur van die tijd. Bijvoorbeeld in The Great Gatsby (1925) van F. Scott Fitzgerald: een Amerikaanse literaire klassieker die zich afspeelt in 1922 en die tot vandaag blijft doorleven, onder meer ook in de vele verfilmingen. De meest recente verfilming verscheen in 2013 door Baz Luhrmann met Leonardo DiCaprio in een hoofdrol. Vandaag minder bekend, maar toentertijd gigantisch succesvol was de Franse roman La madone des sleepings (De madonna van de slaapwagens) uit 1926 van de journalist Maurice Dekobra. Dekobra’s boek situeert zich in het genre van de populaire amusementslectuur: het vat als geen ander de sfeer van luxe, modern comfort, technologische vooruitgang en seksuele vrijheid. In La madone des sleepings reist het hoofdpersonage Lady Diana Wynham van het ene amoureuze avontuurtje naar het andere in de luxueuze nachttreinen van die tijd. En ook in de Duitse roman Das kunstseidene Mädchen (Het kunstzijden meisje) van Irmgard Keun wordt die sfeer van decadentie treffend verbeeld via het hoofdpersonage Doris dat tevergeefs probeert door te dringen tot de Berlijnse amusementscultuur.

Streekroman en huiskamerrealisme

Je kunt je de vraag stellen in hoeverre dat internationale beeld van de woelige en zotte jaren twintig ook doorklinkt in de literatuur in Vlaanderen en Nederland. Op het eerste gezicht is die cultus van het moderne plezier en het vrije leven hier veel minder opzichtig aanwezig. De meest populaire genres in de lage landen zijn op dat moment de streekroman of boerenroman en de het zogenaamde huiskamerrealisme, dat vooral inzoomt op alledaagse problemen (opgroeien, het huwelijk, de zelfontplooiing van vrouwen, enz.). In de streekroman wordt er natuurlijk ook wel plezier beleefd, maar dat plezier is toch van een heel andere orde dan het plezier dat we hierboven hebben geschetst. In De witte van Ernest Claes bijvoorbeeld, verschenen in 1920 en een van de populairste boeken van dat moment in Vlaanderen, is het toppunt van plezier de jaarlijkse kermis in Zichem. Plezier zit hier meer ingebed in oude, folkloristische tradities dan in de nieuwe amusementscultuur van de film en de jazz. Voor een deel kan de afwezigheid van dat soort modern plezier verklaard worden door de sterke greep van de katholieke kerk op het Vlaamse culturele leven van die tijd, maar ook in de Noord-Nederlandse literatuur wordt op zijn minst ambivalent naar plezier gekeken. In De straat (1924) van Ina Boudier-Bakker, bijvoorbeeld, een toentertijd beroemde schrijfster van huiskamerromans, wordt zelfs het vertier van de kermis argwanend bekeken door de geportretteerde gemeenschap. De kermis wordt beschreven als een ‘kleine hel van licht en vlam’ en wordt geassocieerd met het vreemde, het wilde, het lage, het gevaarlijke, de begeerte. Hoewel de verteller uiteindelijk impliciet tegen die opvatting lijkt in te gaan – de kermis is ook een brenger van leven in de anders o zo dode straat –, is het duidelijk dat plezier geen evidentie is in de toenmalige Nederlandse en Vlaamse literatuur, laat staan het nieuwe plezier dat uit Amerika komt overgewaaid.

Jazzmuziek en avant-gardepoëzie

Terwijl de mainstreamliteratuur wat terughoudend blijft, wordt er wel degelijk literatuur geschreven waarin de nieuwe amusementscultuur wordt omarmd. Zo is de debuutbundel Music-Hall (1916) van de avant-gardedichter Paul van Ostaijen onder meer een lofzang op de music hall, de moderne amusementstempel waar avondvullende spektakels worden georganiseerd, met onder meer muziek, dans, acrobatieën en film. Ook in de visueel verbluffende bundel Bezette stad (1921) spelen de music hall en het populaire entertainment een belangrijke rol. Ten slotte zijn ook veel gedichten die Van Ostaijen daarna schreef – de zogenaamde Nagelaten gedichten – gemodelleerd naar de populaire Amerikaanse jazzmuziek van die tijd, zoals het gedicht ‘Oppervlakkige charleston’:

Als je van het meisje van Milwaukee houdt
van het meisje houdt
van het meisje van Milwaukee houdt
- van de nacht vallen de sterren veel
en blijven aan de huizen hangen
Batschari Zigaretten Batschari Zigaretten
Sarotti ist so süsz und schön -
Als je van het meisje van Milwaukee houdt
schaak ze in een ford schaak ze in een ford
de vader die is dominee
de broer die woont te Chicago
in Oklahoma woont de olieoom
en je sienjaal een saksofoon
schaak ze in een ford schaak ze in een ford
[…]

Modern plezier voor een groot lezerspubliek

De nieuwe amusementscultuur duikt ook op in een heel ander soort literatuur. Aan het eind van de jaren twintig treden er diverse romanschrijvers op de voorgrond die de roman willen vernieuwen en afstand willen nemen van de traditionele boerenroman en huiskamerroman. In de eerste plaats denken we daarbij aan romans als Eva van Carry van Bruggen (1927) of Adelaïde van Gerard Walschap (1929), die we later als typische voorbeelden van modernistisch proza zijn gaan beschouwen. Daarnaast echter kiezen schrijvers als A. Den Doolaard, Johan Fabricius, Madelon Székely-Lulofs en vele anderen voor een tussenpositie tussen die prestigieuze, moeilijke modernistische literatuur enerzijds en de pure ontspanningsliteratuur à la Maurice Dekobra anderzijds. Ze schrijven vlotte moderne romans, die zich afspelen in een eigentijdse, vaak internationale context en een groot publiek willen aanspreken. Juist in die romans is de losbandige feestcultuur van de roaring twenties vaak nadrukkelijk aanwezig.

Een voorbeeld is de merkwaardige debuutroman De laatste ronde. Roman van liefde en andere noodlottigheden (1929) van A. Den Doolaard (pseudoniem van Cornelis – later Bob – Spoelstra). De roman vertelt het verhaal van de jonge sportieveling Robert Day die in sneltempo in een Bugatti door Europa raast, van de ene vrouw naar de andere en van het ene feestje naar het andere. Op die feestjes gaat het er soms bijzonder losbandig aan toe: 

Het feest kreeg langzamerhand een verwijderde gelijkenis met een bacchanaal uit den vervaltijd. Er waren er die verdwaalden. Een vrouwenbeen raakte een mannenschouder. De jazz raffelde op de hoogste versnelling. De lampions gloeiden rooder. Zij hervonden elkander in dezelfde wolk serpentine’s. Hij slingerde een oranje serpentine rond haar hals. Haar oogen schitterden koud.

De roman is een aaneenschakeling van dergelijke scènes. De roaring twenties ten top. Toch is er meer dan louter de verheerlijking van dat vrije leven. Robert Day kan zijn levensstijl financieren door een overeenkomst met de rücksichtsloze zakenman Halling Aarhuus, ‘fabrikant van zoolleer, gloeilampen, automobielen en kunstzijde, aandrijver en beheerder van drie concerns’. Aarhuus schenkt Day zes maanden onbeperkt krediet, op voorwaarde dat hij aan het eind van die dolle rit zelfmoord pleegt, wat uiteindelijk ook gebeurt. Den Doolaard lijkt dus eigenlijk ook kritiek te formuleren op het ‘feest’ van de jaren twintig: dat feest wordt gefinancierd door het kapitalisme en is gedoemd om tragisch af te lopen.

Een gelijkaardige kritiek is aanwezig in Madelon Székely-Lulofs’ succesroman Rubber, die in 1931 terugblikt op de beleving van de roaring twenties in de kringen van de Nederlandse kolonialen die actief zijn in de rubberontginning in het toenmalige Nederlands-Indië. Ze beschrijft hoe die westerse ‘planters’ in de topperiode van de rubberindustrie steeds meer geld en luxe verwerven. De overvloed uit zich onder meer in losbandige feestjes, waar de alcohol rijkelijk vloeit en men het niet al te nauw neemt met de goede zeden: ‘Als in een heeten koortsdroom joelden en tolden zij daar door elkaar.... dronken van alles, wát maar voor het grijpen was: champagne, whisky, cocktail....’ Het duurt tot de wereldwijde economie aan het eind van het decennium in elkaar stort: ‘Toen de laatste klap: de krach in Amerika, in New-York, de krach van Wall-street.... […] Elke dag bracht een massa-ontslag.... Een waanzinnige paniek loeide door de rubber-wereld’. Op het eind daagt het besef dat het kapitalisme alles kapot maakt: het leidt niet alleen tot de massale uitbuiting van de inheemse bevolking – daar wordt in de roman relatief weinig aandacht aan besteed – maar berooft elk individu van menselijke waarden: ‘Hoeveel leed, ellende, hoeveel intrige, slechtheid.... hoeveel zonde schiep het?... Al deze witte, roomblanke rubber?....’

Vlotlezende populaire romans als De laatste ronde en Rubber tonen niet alleen het feest van de roaring twenties, maar laten ook de trieste keerzijde ervan zien. Literatuur biedt niet alleen ontspanning, maar legt ook de complexiteit van de sociale werkelijkheid bloot.