Lucifer

Joost van den Vondel, 1654
Geschreven door Helmer Helmers

Het is één van de centrale verhalen van de grote religies: de strijd tussen Goed en Kwaad, tussen God en de duivel. De Amsterdamse dichter Joost van den Vondel schreef er zijn beroemdste toneelstuk over: Lucifer (1654). Je zou zeggen dat een toneelstuk over die strijd in de 17e eeuw, toen het geloof erg belangrijk was, wel zou zijn gewaardeerd. Toch werd Lucifer in Vondels eigen tijd met boosheid ontvangen. Na de eerste opvoering in de Amsterdamse schouwburg stak een luid protest op, en binnen een week werd het stuk door de burgemeesters verboden. Wat was er aan de hand?

De hemel ontheiligd

‘Het toneel is in de hemel’. Zo luidt de beroemde eerste toneelaanwijzing in Lucifer (p. 23, r. 17). Kosten noch moeiten werden gespaard om het toneel er ook daadwerkelijk zo uit te laten zien. Onder leiding van directeur Jan Vos werd een toneelhemel gebouwd en geïnstalleerd, en met touwen konden de engelen zelfs daadwerkelijk door de lucht zweven – een sensatie in de zeventiende eeuw. Hier komt de uitdrukking ‘met kunst- en vliegwerk’ vandaan.

Vondel voerde in zijn tragedie engelen als herkenbare personages op, met menselijke eigenschappen. De aartsengel Lucifer is zijn tragische held. Wanneer God de mens schept, moet Lucifer zijn positie als de hoogste gezaghebber naast God prijsgeven aan Adam. Hij is verbijsterd door dit godsbesluit. Moeten de machtige engelen knielen voor Adam, ‘een vreemdeling’, ‘een aardworm’ (v. 499, 463), vraagt hij aan aartsengel Gabriël? Hij weigert het te accepteren en besluit in opstand te komen, koste wat het kost:

Is ’t noodlot, dat ik val, van eer en staat beroofd,
laat vallen. Als ik val met deze kroon op ’t hoofd, 
dien scepter in de vuist, dien eersleep van vertrouwden,
en zoveel duizenden als onze zijde houden:
Dat vallen strekt tot eer en onverwelkbare lof:
En liever d’eerste vorst in enig lager hof
dan in ’t gezaligd licht de tweede (v. 438-444)

Vondel schetst Lucifer als een bevoorrechte engel. Hij is moedig, maar ook trots en jaloers en gunt de nieuwkomer Adam zijn positie niet. Lucifer wil zijn status en macht behouden. ‘Staatzucht’ noemt Vondel dat.

Ondanks de tegenwerpingen van de engelen die wel trouw zijn aan God zet Lucifer zijn verzet tegen Adams verheffing door, en dat wordt zijn noodlot. Er komt oorlog in de hemel tussen de ‘Luciferisten’ en de door aartsengel Michaël geleide troepen van God. Natuurlijk verliezen de eersten. De Luciferisten worden uit de hemel gestoten en ‘tuimelen en woelen’ (v. 2014), in de woorden van aartsengel Michael:

beneveld en verblind en ijselijk misvormd.
Zo moet het gaan, die God en zijnen stoel bestormt. (v. 2016-2017)

De Luciferisten worden als duivels naar de hel verbannen. De overwinnaars hangen Lucifers oorlogsstandaard met zijn wapens op in de hemel, als ‘spiegel van weerspannigheid en staatzucht’ (r. 2007-2008) en ter waarschuwing aan allen die zich tegen God zouden willen verzetten. Het was allemaal erg menselijk en herkenbaar. En daar lag ook meteen het eerste grote bezwaar van Vondels tegenstanders. Wie de hemel op het toneel brengt en engelen zo menselijk maakt, ontheiligt het allerheiligste, vonden zij. Door Lucifer tot tragische held te maken maakte Vondel hem begrijpelijk. Meer dan één lezer en toeschouwer heeft Lucifer zelfs bewonderd, en dat was voor de dominees in Amsterdam natuurlijk onacceptabel. Maar er was meer. Vondels toneelstuk impliceerde ook een visie op oorlog en politiek die voor sommige tijdgenoten aanstootgevend was.

Moeder aller oorlogen

Waar komt oorlog en geweld vandaan? En hoe komen we er vanaf? Die vragen hielden Vondel zijn leven lang bezig. Het antwoord op de eerste vraag was voor hem religieus: alle oorlog kwam volgens hem doordat de strijd tussen God en de duivel op aarde werd voortgezet. In Lucifer drukt hij die gedachte heel duidelijk uit in het laatste bedrijf. Dan zegt aartsengel Uriël, nadat hij de slag in de hemel heeft beschreven, het volgende:

Ik zie een galerij, vol oorlogstaferelen,
Geboren uit die slag, zo ver als men kan zien (v. 1935-1936)

Uriël ziet een onafzienbare hal met oorlogsschilderijen. Hij beschrijft natuurlijk geen echte schilderijen, maar een toekomstbeeld, een visioen, zoals dat vaak voorkomt aan het einde van 17e-eeuwse tragedies. Die eerste opstand van Lucifer is volgens Uriël de oorzaak van alle andere gewelddadige conflicten, de moeder aller oorlogen. In feite ziet hij Lucifers opstand tegen het goddelijke gezag als het begin van de geschiedenis, die zich in de menselijke geschiedenis steeds maar weer zal herhalen, tot het einde der tijden toe.

Voor Vondel en veel van zijn tijdgenoten bestond een direct verband tussen de hemelse oorlog en latere oorlogen op aarde. Verschillende religieuze teksten beschreven namelijk dat gevallen engelen, oftewel duivels, de mensen in de krijgskunst onderwezen. Kanonnen en schietwapens, de moderne wapens van Vondels tijd, werden daarom gezien als uitvindingen van de duivel. Ook in Lucifer zijn de opstandige engelen (de ‘Luciferisten’) de uitvinders van zulke ‘moderne’ wapens. Terwijl Michael zich verdedigt met goddelijke wapens (een diamanten schild en een bliksemschicht), vallen de Luciferisten hem aan met allerlei menselijk wapentuig. Hieronder bevindt zich ook ‘’t eerste schutgevaert’: het allereerste kanon ooit, dat donkere rookwolken produceert en het hemelse licht verduistert. Voor Vondel was Lucifers strijd dus de ultieme oorzaak van alle ellende in zijn eigen tijd. De oplossing voor geweld was daarmee ook gegeven: mensen moesten zich, net als de engelen in de hemel, onderwerpen aan de overheid. Wie dat niet deed, vertegenwoordigde het duivelse.

En daar begint het probleem. Lucifer is een soort spiegelpaleis: Vondel heeft de dialoog tussen de engelen zo geschreven, dat toeschouwers of lezers er direct eigentijdse conflicten in konden herkennen, zoals strijd tussen het Christendom en de Islam (het leger van de Luciferisten vecht in de vorm van een halve maan) de aanval van stadhouder Willem II op de stad Amsterdam in 1650, of de burgeroorlog in Engeland, die in 1649 tot de onthoofding van de Engelse koning had geleid. Hij maakte de Bijbelse stof daarmee actueel en levend. Maar tegelijkertijd gaf hij natuurlijk óók een oordeel over de partijen in die conflicten – één ervan bestempelde hij als goddelijk, de ander als duivels. En daar hadden veel mensen moeite mee.

Tegelijkertijd maakt deze formule Lucifer nog steeds onweerstaanbaar. Iedere generatie kan weer zijn eigen weerspiegelingen en samenhangen met nieuwe actualiteiten zien in het stuk. Wie zie jij in Lucifer? En hoe zou je dit in een opvoering of herschrijving duidelijk maken?