De veinzende Torquatus

Geeraardt Brandt, 1645
Geschreven door Merel Waeyaert

Een jonge vrouw met uitgesneden tong, een man die wordt gemarteld door vergiftigde kledij, onthoofdingen, spoken en toverij… Wie in de zeventiende eeuw de Amsterdamse schouwburg bezocht, verwachtte zich maar beter aan spektakel en bloedvergieten. Ook Geeraardt Brandt creëerde met zijn debuut, De veinzende Torquatus, een spektakelstuk met zwarte magie, verkrachting en razernij. Deze bijdrage bespreekt dus heftige thema’s zoals seksueel geweld. Ga hier als lezer voorzichtig mee om. Brandt modelleerde zijn stuk naar de grote publiekstrekker Aran en Titus (1641) van Jan Vos, waarin seksueel geweld, afgehakte ledematen en kannibalisme de boventoon voerden. De wraaktragedie veroverde het vroegmoderne Nederlandse toneel: ook De veinzende Torquatus bleef bijna een eeuw populair. Het entertainment dat deze horrorstukken boden, bevatte ook complexe verhaallijnen over vrouwen.

Leiders en de vrouwen die hen helpen

De veinzende Torquatus speelt zich af in het Rome van de Klassieke Oudheid. Torquatus, een prins, wordt bezocht door de geest van zijn vader. Die vertelt hem dat hij vermoord is door Torquatus’ oom Noron, die vervolgens ook met Torquatus’ moeder is getrouwd. Op aanraden van de geest van zijn vader doet Torquatus alsof hij gek is, zodat hij door Noron niet verdacht wordt terwijl hij een staatsgreep plant. Waarschijnlijk komt dit plot je bekend voor van Shakespeares Hamlet (1599-1601): de twee stukken zijn gebaseerd op hetzelfde bronverhaal.

Noron en Torquatus ontvangen ieder de steun van een vrouwelijk personage: Noron van zijn minnares en tovenares Byrrhene, en Torquatus van zijn geliefde Juliane. Byrrhene is gemodelleerd op Medea, een mythologische figuur die (naast andere gruweldaden) haar eigen broer vermoordt en aan stukken scheurt, iets dat Byrrhene naar eigen zeggen ook gedaan heeft. Juliane vertoont dan weer veel overeenkomsten met Lucretia, een Romeinse vrouw wier aanranding en zelfdoding, volgens de Romeinse overlevering, resulteerde in het einde van de Romeinse monarchie. In De veinzende Torquatus verkracht Noron Juliane, die vervolgens haar broers en Torquatus aanzet tot opstand tegen Noron. Dat kan niet goed aflopen.

Woede als wapen

De veinzende Torquatus is een stuk vol negatieve emoties. Torquatus heeft perfecte controle over zijn emoties, en daarom kan hij zo goed waanzin veinzen. Ook Juliane probeert hij tot berusting aan te zetten nadat Noron haar aangerand heeft. Zij uit echter voortdurend haar wanhoop en woede over de verkrachting. Zeker in de vroegmoderne periode moest een vrouw ‘bewijzen’ dat zij een slachtoffer was, en weeklagen telde als zo’n bewijs. Julianes emotionele uitbarstingen dienen dus als bevestigingen van haar onschuld. Daarnaast hitst ze zo haar broers en Torquatus op tot wraak op Noron. Hierbij wordt ze soms bloeddorstig:

Of 't Pizo was! hy is 't. Jupyn, indien gy noch
De werelt met een wenk bestiert, zo blixem, donder,
Verzet, verschut de stadt, op dat myn broeder plonder
Terwyl zy sidderen, de gruwelen van Room',
En demp met Norons heir den wyden Tiberstroom. (Tweede bedrijf, tiende toneel)

Byrrhene en Juliane lijken contrasten: de een verdorven en slecht, de ander onschuldig en eerbaar. Tijdens het verhaal blijkt dat ze toch veel gemeen hebben. Beide vrouwen zijn ‘onteerd’ door Noron en ook Byrrhene zweert wraak. Denkend dat Noron nu met Juliane zal huwen, ziet zij zichzelf als wreker:

'k Vlieg naar de bruiloftzaal, ik zal godt Hymen daar 
Uitstooten, om 'er zelf met toortzen voor te lichten
'k Zal in de grootste vreugt de grootste droef heit stichten;
En gulppen aan den disch, voor bruilofts wyn, haar bloedt. (Vierde bedrijf, zevende toneel)

Onkuise boel

Omdat beide vrouwen door Noron zijn onteerd, worden ze ook in vergelijkbare bewoordingen omschreven. Het woord ‘boel’, wat minnares of sloerie betekent, wordt bijvoorbeeld voor beide vrouwen gebruikt. Zelfs Torquatus, die Juliane ervan probeert te overtuigen dat de aanranding haar eer niet heeft aangetast, geeft wanneer hij alleen is toe dat hij soms walging voor haar voelt:

Daar gaat de droeve maagd naar Pizo's leegertente:
Zo quynt een geur'ge roos, die in de laauwe lente
Verslenst. wat gruwel is 't! ach! had ik ze afgeplukt.
Nu heeftze Noron van haar teedre steel gerukt.
Hy trappeldeze in 't stof. zy die met gulde straalen
Rees in de morgenstondt, most voor de middag daalen,
Ondraagelyke spyt! in zo vervloekt een poel,
En naare hel. ik haat haar nu, zy is zyn boel.
Neen, 'k min haar noch; maar ben van al myn hoop versteeken.
'k Verlies haar wel: maar 't staal zal 't op den schender wreeken. (Tweede bedrijf, vijftiende toneel)

Torquatus beschrijft Juliane nu als Norons boel en ‘verslensd’. Juliane voelt dit aan en is daardoor het merendeel van de tijd wanhopig en suïcidaal. Byrrhene daarentegen, benadrukt haar trouw aan Noron en is woedend dat ze aan de kant wordt geschoven.

Voor de personages op het toneel en het 17de-eeuwse publiek in de zaal hadden Juliane en Byrrhene dezelfde status: ‘onkuise’ vrouwen. ‘Onkuis’ betekende niet ondeugdelijk, maar simpelweg ‘ontmaagd buiten het huwelijk’. Zelfs al kon een vrouw daar niets aan doen, dan nog was haar waarde op de huwelijksmarkt aangetast. Dat betekende niet dat er geen medelijden kon zijn voor vrouwen die, zoals Juliane, spijt betuigden, of dat het aandeel van de dader niet werd erkend. Byrrhene, aan de andere kant, weigert spijt te tonen en verwerpt het oordeel van de samenleving. Zij kan dan ook op minder begrip van de andere personages rekenen.

Ambigu einde

Om van hun ‘onkuise’ status af te geraken, gebruiken Byrrhene en Juliane vermommingen en listen. Byrrhene verkleedt haar zus als een goddelijke boodschapper die Noron beveelt met Byrrhene te trouwen. Juliane neemt, wanneer Torquatus de strijd tegen Noron opgeeft, zelf het heft in handen. Ze vermomt zich als een prinsesselijke boodschapper, die Noron een huwelijkscadeau brengt: een vergiftigde tabberd. Wanneer Noron de tabberd aandoet, maakt de pijn van het gif hem razend. Hij doodt Byrrhene en hun beide kinderen alvorens zelf te sterven. Met zijn laatste woorden beklaagt hij zijn nagedachtenis:

[…] Een vrou zal zich, ô pyn! Van Norons doodt beroemen.
‘k Sterf eereloos; want als de nazaat my zal noemen
Zoo zal ‘t maar Noron zyn, die Noron dien een vrouw
Bedroog, ach! (Vijfde bedrijf, vierde toneel)

Vervolgens doorsteekt Juliane zichzelf: haar dood brengt een einde aan haar onkuisheid. Torquatus blijft terneergeslagen achter om het Romeinse Rijk te herbouwen.

De veinzende Torquatus vertelt een gecompliceerd verhaal over vrouwelijkheid. Hoewel de moedige Juliane uiteindelijk alle andere personages overtreft in het veinzen – haar giftige tabberd heeft Noron immers de das omgedaan –, slaagt ze er niet in haar eer bij haar leven te herwinnen. Byrrhene, gevaarlijk en machtig, is weerloos als haar geliefde haar aanvalt. In zeventiende-eeuwse wraaktragedies is vrouwelijke kuisheid vaak een belangrijk deel van de intrige, en zelfs een onschuldig slachtoffer ontsnapt zelden aan het bloedvergieten. Juliane en Byrrhene, de twee onkuise vrouwen die lijnrecht tegenover elkaar staan, ondergaan zo hetzelfde lot: de een vermoord door haar geliefde, de ander door haar eigen hand. Welke boodschap de verschillende zeventiende-eeuwse toekijkers onthielden en wat ze dachten van de vrouwen op het toneel is moeilijk te zeggen. Hoe dan ook, door Juliane en Byrrhene als elkaars spiegelbeelden te zien vangen we een glimp op van de ingewikkelde zeventiende-eeuwse meningen over wraak, seksueel geweld, en vrouwelijke kuisheid.