Het Hollandse hof rond 1400

De Ridderzaal als literair centrum

De Ridderzaal in Den Haag is rond 1400 het toneel voor heel wat literair verpozen, dankzij graaf Albrecht van Beieren en diens zoon Willem.

Tijdens een zomerfeest kom je ze in een drukke winkelstraat wel eens tegen: vuurspuwers, acrobaten, liedjeszangers en andere artiesten. Ze voeren hun kunsten uit in de hoop dat voorbijgangers even blijven staan en wat geld in een pet gooien. Ook in de middeleeuwen had je zulke kunstenmakers. En waarschijnlijk vertoonden ook zij hun kunsten overal waar het mogelijk was. In elk geval deden ze dat tijdens de grote hoffeesten die rond 1400 in Den Haag werden gehouden.

Eigenlijk stelde Den Haag in die tijd niet zo veel voor. Het was weinig meer dan een dorp tegen de duinen. Maar wel woonde de graaf van Holland er, Albrecht van Beieren, die het breed liet hangen. De Ridderzaal, nu vooral in gebruik met Prinsjesdag, was het centrum van een bruisende hofcultuur. Tijdens feesten, bijvoorbeeld met kerst en nieuwjaar, en bij bruiloften was het een komen en gaan van belangrijke gasten. En waar veel mensen feest vierden, verschenen muzikanten en potsenmakers die op hun kop staand een liedje zongen, dansten met apen en andere capriolen konden uithalen.

Meester Willem, sprookspreker

Tussen dit volk duikt ook meester Willem van Hildegaersberch op. Hij was sprookspreker van beroep, dat wil zeggen: hij trok rond om overal waar het maar kon zijn gedichten voor te dragen. Zijn boodschap was vaak heel wat serieuzer dan de bijdrage van de kunstenmakers; soms kwam hij zelfs bestraffend uit de hoek. Toch was hij een graag geziene gast aan het hof. Natuurlijk rekende hij wel op een vergoeding, zoals hij in een van zijn gedichten laat weten:

als die dichters willen voert,
Soe selmen hem een luttic gheven
Daer si voort op moghen leven
Twisschen tyden, al daer si wanderen
Vanden enen totten anderen,
Want si sel worden wel ontfaen

Willem had vele collega's die net als hij rondtrokken om met hun kunst geld te verdienen. Hij was dus zeker niet de enige, maar waarschijnlijk wel de meest succesvolle sprookspreker. Zijn werk was zo geliefd dat de graaf na het overlijden van de spreker zelfs een boek liet maken met daarin al die gedichten. Het was lang niet het enige boek dat aan het hof besteld werd en Willem van Hildegaersberch was ook niet de enige schrijver die in Den Haag emplooi vond.

Ambtenaren en kapelaans

Een van die schrijvers was Dirc Potter, klerk en diplomaat aan het hof. Hij werd verschillende keren op pad gestuurd en tijdens zijn langste reis kwam hij tot in Rome om zaken te regelen met de paus. Hij was onder de indruk van alles wat hij zag en hoorde in dat verre land en begon er aan zijn grootste werk: Der minnen loop. Daarin vertelt Potter allerlei liefdesgeschiedenissen om te laten zien welke liefde goed is en welke slecht. Potter is een moraalridder die bijvoorbeeld de vele homoseksuelen veroordeelt die hij in Italië had gezien. Daarbij kiest hij prachtige en smakelijke verhalen om zijn betoog toe te lichten.

Ook de hofkapelaan, Dirc van Delft, vaart in zijn preken vaak uit tegen de soms losbandige edelen en als biechtvader van graaf Albrecht heeft hij vast en zeker vaak streng geoordeeld. Dirc van Delft was een geleerde en veel van wat hij wist heeft hij opgeschreven in zijn Tafel van den kersten ghelove, een overzichtswerk over het geloof en over de wereld. Hij heeft het officieel aangeboden aan Albrecht en er is voor die gelegenheid een mooi geïllustreerd exemplaar gemaakt, waarin de vorst is afgebeeld. Of Albrecht al die geleerdheid ook begrepen heeft, weten we niet. Waarschijnlijk had hij meer belangstelling voor de meest krijgshaftige schrijver aan het hof: de heraut.

Heraut Beyeren

Een heraut is iemand die officiële verklaringen doet voor het hof, gasten aankondigt en precies weet wat de status van iedere edelman is. Om dat goed te kunnen, moet hij de wapens kennen van adellijke families en bekend zijn met de wapenfeiten van ridders. Ook aan het Hollandse hof was er zo’n heraut. Zijn eigenlijke naam was Claes Heynenzoon, maar iedereen noemde hem Heraut Beyeren. Deze heraut was een imponerende figuur, zo valt te zien op een afbeelding die van hem bewaard is. Hij stond waarschijnlijk zijn mannetje, als het erop aankwam.

In elk geval was hij bedreven met de pen. Hij schreef kronieken die hem goed te pas konden komen bij zijn werk vanwege de heldhaftige gebeurtenissen die erin beschreven waren. Ook had hij enkele wapenboeken, en hij maakte lofredes op overleden ridders waarin hij hun roemruchte heldendaden opsomde. Bij het horen hiervan zal graaf Albrecht genoten hebben, maar zich misschien ook hebben afgevraagd of hij zelf wel zo’n held was. En dat is precies wat de heraut wilde: de levenden een spiegel voorhouden door te vertellen over de helden van vroeger.

Karel de Grote als voorbeeld

In de eerste jaren van de vijftiende eeuw ontwierp heraut Beyeren voor graaf Willem VI (regeerde 1404-1417) een tweeluik Wereldkroniek-Hollantsche cronike, waarin hij op basis van enkele tientallen bronnen het verhaal schreef van een glorieus Hollands verleden dat in de schepping zijn oorsprong vond. Ofschoon de Heraut zich eerst en vooral inspande om het gezag van de Hollandse graaf over Holland, Zeeland en Friesland te bevestigen, nam hij ook de gelegenheid waar in het geschiedverhaal zijn visie op vorst en samenleving uit te werken. In het bijzonder riep hij het beeld op van een vorst die de basis voor zijn beleid gevonden had in het genoten onderwijs. Een goede vorst was op zijn minst geschoold, in een aantal gevallen zelfs geleerd en vertrouwd met de Latinitas. In zijn lofprijzing op Karel de Grote plaatste de Heraut diens geleerdheid zelfs op één lijn met verlangde vorstelijke eigenschappen als dapperheid, wijsheid en de vervulling van de christelijke plicht. Karel zag erop toe dat zijn kinderen naar school gingen. Daarna onderwees hij zijn zonen zelf in ridderlijke vaardigheden en regelde voor zijn dochters een opleiding in handvaardigheden. Volgens de Heraut was dit laatste vooral bedoeld om te voorkomen dat zij niets om handen zouden hebben:

Sijn zonen ende sijn dochtre hilt hi ter scolen gaende ende dede hem leren hoir parten. Ende dair na leerde hise riden ende jaghen ende die wapene antieren. Sijn dochtren dede hi leren zidenwerk, borduerwerk, breyden ende spinnen, omdat hise niet ledich hebben woude. Want ledicheit en vroomt niement.

Zijn zonen en dochters stuurde hij naar school en liet hen onderwijzen in grammatica. Daarna leerde hij zijn zonen paardrijden, jagen en de omgang met wapens. Zijn dochters liet hij zijden stoffen leren bewerken, borduren, breien en spinnen, omdat hij wilde dat ze iets om handen zouden hebben. Want ledigheid baat niemand.