Toneel in de 19e eeuw
Klachten
Het regende klachten over het Nederlandse toneel in de negentiende eeuw. Buitenlandse ‘grollen en prulwerken’ werden volop vertaald en opgevoerd, maar daar leed de eigen vindingrijkheid onder. Daarom werd er voortdurend actie gevoerd om het nationale toneel op de kaart te zetten. En dat hielp.
Nationale helden op het toneel
In zijn verhandeling over Het Treurspel (1808) riep Willem Bilderdijk op om nationale helden op het toneel te brengen. Hij gaf zelf het goede voorbeeld en publiceerde datzelfde jaar twee treurspelen over middeleeuwse vorsten, Willem van Holland en Floris de Vijfde. Bilderdijk was bepaald geen voorstander van vernieuwing op toneelgebied: hij wilde het Griekse en Frans-classicistische treurspel in ere hersteld zien. Zijn oproep om het toneel nationaal in te kleuren vond bij zowel behoudende als vooruitstrevende schrijvers gehoor.
Tijdens de Franse overheersing (1806-1813) waren thema’s uit de Tachtigjarige Oorlog favoriet. Het Turfschip van Breda (1812) van Cornelis van de Vijver zorgde voor veel opschudding. Het stuk ging over de herovering van Breda in 1590 door de soldaten van prins Maurits, die - naar analogie met het paard van Troje - in een turfschip de stad werden binnen gesmokkeld. De herinnering aan het roemrijke verleden gaf de burger moed en hield een belofte in voor de toekomst.
De Belgische Opstand (1830-1832) zorgde opnieuw voor een hausse aan vaderlandslievende toneelstukken. Willem van Oranje, Michiel de Ruyter en Maarten Tromp waren favorieten op het toneel. Maar er waren ook stukken die in de eigen tijd spelen. Populair waren de blijspelen Het dorp aan de grenzen (1830) en Het dorp over de grenzen (1831), waarin Jacob van Lennep lustig de spot dreef met de Belgen.
Commerciële belangen
In 1841 kwam het beheer van de Amsterdamse schouwburg in particuliere handen. Commerciële belangen wogen voortaan het zwaarst, met als gevolg dat sentimentele Duitse melodrama’s en spektakelstukken opnieuw de boventoon voerden. Dat zorgde voor veel onvrede bij voorstanders van een nationaal toneel. Schrijver en toneelcriticus Joseph Alberdingk Thijm sprak vol afgrijzen van een ‘dampende modderpoel’. Hendrik Jan Schimmel was volgens hem een van de weinigen die het niveau op peil hield. Deze oogstte veel bijval met zijn historische drama Joan Woutersz (1847), waarin de gelijknamige hoofdpersoon zijn trouw aan Willem van Oranje met de dood moest bekopen.
Revival van rederijkerskamers
Naast de officiële theaters waren er ook tal van rederijkerskamers. Deze bestonden al sinds de late middeleeuwen, maar er was sprake van een heuse revival. Als een olievlek breidden de kamers zich vanaf ongeveer 1850 uit over het land. Geen plaatsje zo klein, of het had een eigen amateurtoneelgezelschap. Van het Friese Tzummarum tot Zierikzee: overal waren de gezelschappen actief. De Amsterdamse rederijkerskamer Achilles (1846) had aanvankelijk nog hooggestemde idealen, maar al gauw kreeg het ordinaire vermaak bij de meeste kamers de overhand. Om het tij te keren werd in 1870 het Nederlandsch Tooneelverbond opgericht, met Schimmel als voorzitter.
Naturalisme
Aan het einde van het negentiende eeuw drong het naturalisme door op de Nederlandse planken. Bekende romanschrijvers als Marcellus Emants, Louis Couperus en Top Naeff gaven het toneel nieuwe impulsen. Ze schreven vanuit een pessimistische levensvisie: ze gingen er vanuit dat de mens erfelijk bepaald was en dat deze maar weinig invloed kon uitoefenen op zijn eigen levensloop. Het wemelde van de ongelukkige liefdes en meestal liep het stuk slecht af. Een visioen (1896) van Hora Adema eindigde wel heel extreem: de wellustige held beet de keel van zijn geliefde door.
Op hoop van zegen
Herman Heijermans brak in 1900 alle records met Op hoop van zegen. De vissersweduwe Kniertje Vermeer, die haar man en twee zoons aan de zee had verloren, maakte zich onsterfelijk met de verzuchting “de vis wordt duur betaald”. Haar woorden gingen een groot deel van de wereld over. Het stuk trok volle zalen in onder andere Berlijn, Moskou, Londen en zelfs New York. Kniertje werd zelfs een filmheldin: het stuk is tot nu toe vijf keer verfilmd.