De vergaderzaal van 'Kunst wordt door arbeid verkregen'
De vergaderzaal van 'Kunst wordt door arbeid verkregen'
In de achttiende eeuw, en dan vooral de tweede helft daarvan, bloeide het ‘literaire genootschap’. Op regelmatige basis steken literatuurliefhebbers en (aspirant)schrijvers de koppen bijeen om te discussiëren over de toekomst van de Nederlandse letteren. En waar konden zij dat beter doen dan in een kamer vol herinneringen aan het roemrijke literaire verleden? Een voorbeeld van zo’n ruimte is de vergaderzaal van het in 1766 opgerichte Leidse dichtgenootschap 'Kunst wordt door arbeid verkregen' (KWDAV), dat op dit schilderij is afgebeeld.
De vergaderzaal van het Leidse genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkregen'. Olieverf op doek. 72,0 × 87,5 cm. Rijksmuseum Amsterdam (SK-C-1775). In bruikleen van Museum De Lakenhal (S 900).
Links van de tafel zijn drie mannen afgebeeld. Dat literatuur in de achttiende eeuw een sociale praktijk is, wil niet zeggen dat de deuren van literaire genootschappen voor iedereen openstaan. Literatuur is nog altijd primair een mannenzaak. Vrouwen kunnen alleen ‘honorair lid’ (erelid) worden en zijn niet welkom op de vergaderingen.
Midden tegen de achterwand staat een kast op hoge poten. Het is het topstuk in de vergaderzaal van KWDAV: het zogenaamde Panpoëticon Batavûm, een pronkkabinet (een ‘kunstkast’) waarin ruim driehonderd portretten verzameld zijn van schrijvers die voor de genootschapsleden voorbeelden waren. Jaarlijks organiseert het genootschap een verkiezing om te beslissen welke nieuwe schrijver zal worden bijgezet in dit monument voor de Nederlandse dichtkunst.
Op tafel ligt papier en schijfgerei. Literair genootschappen zijn zeker geen vrijblijvend gezelschappen of informele literaire vriendenkringen. Zij hebben meestal uitgebreide schriftelijke reglementen. Daarin leggen de leden hun naam en doelstelling vast, de tijd en plaats van vergadering, de verschillende rangen van lidmaatschap, de procedure bij de prijsvragen, en eventuele boetes en straffen voor wie niet op de vergaderingen verschijnt of zijn taken niet goed uitvoert.
De vergaderzaal is rijk gedecoreerd met het herinneringen aan het literaire verleden. Aan weerszijde van de schouw hangen bijvoorbeeld de blazoenen (wapenschilden) van enkele zestiende-eeuwse rederijkerskamers. Die waren een voorbeeld voor de achttiende-eeuwse genootschappen: zij hadden zich als eerste ingezet voor de zuivering en vervolmaking van de Nederlandse dichtkunst.
Uiterst rechts zie je nog net een deel van een replica van het gedenkteken voor Vondel, dat in 1772 was geplaatst in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, waar de dichter begraven lag. De onthulling van dat beeldje had een rel teweeggebracht. Waarom? De dichter stond weliswaar te boek als een van de grootste Nederlandse dichters aller tijden, maar ook als een politiek persoon: hij had tijdens en na het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) partij gekozen voor Johan van Oldenbarneveld, en dus tegen de stadhouder. In de late achttiende eeuw stootte dat de voorstanders van de stadhouder (de Orangisten) tegen het zere been. Het patriottistische literaire genootschap KWDAV beschouwde Vondel juist als een held en presenteerde daarom trots een replica van het beeldje in hun vergaderzaal.