Journael of gedenkwaardige beschrijving van de Oost-Indische Reis

Willem IJsbrandszoon Bontekoe, 1646
Herzien door Marrigje Paijmans

In de zeventiende eeuw nam de koloniale handel in grote delen van Europa toe. De Nederlandse Republiek speelde daarbij een centrale rol. De schepen die af en aan voeren maakten de thuisblijvers nieuwsgierig naar de belevenissen van de opvarenden onderweg en de herkomst van de nieuwe producten die ze meebrachten. Scheepsjournalen, zoals dat van schipper Bontekoe, werden bestsellers.

In Hoorn staat op de kade bij de haven een bronzen standbeeld van drie scheepsjongens in zeventiende-eeuwse kleren. Het zijn Hajo, Rolf en Padde, de hoofdpersonen uit het kinderboek De scheepsjongens van Bontekoe van Johan Fabricius. Het zijn ‘ferme Hollandse jongens’ die met humor, moed en volharding alle gevaren de baas worden. Dat boek verscheen in 1924 en werd enorm populair, en was zelf weer de bewerking van een bestseller uit 1646. Maar de realiteit van de VOC was heel wat ruwer dan het vrolijke monument in Hoorn wil doen geloven.

Verenigde Oostindische Compagnie

Al voor 1600 voeren Nederlandse schepen naar Java en de Molukken om het Portugese handelsmonopolie in Azië te omzeilen en zelf specerijen te halen. Ironisch genoeg richtte de Staten-Generaal in 1602 de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) op, die binnen de Nederlandse Republiek het alleenrecht kreeg op de handel met Azië. De VOC zou weldra uitgroeien tot de grootste handelsonderneming van haar tijd, ’s werelds eerste multinational. De zeventienkoppige directie van de VOC, de Heren Zeventien, eiste dat er onderweg op de schepen en in de handelsposten overzee nauwkeurig verslag werd gedaan van alles wat er gebeurde. Zo ontstonden de scheepsjournalen, die gedetailleerde gegevens bevatten over de koloniale handel door de Republiek.

De Heren Zeventien beschouwden de journalen als geheime informatie. Er stonden immers allerlei feiten in waarmee buitenlandse concurrenten hun voordeel zouden kunnen doen of die potentiële investeerders zouden kunnen ontmoedigen. Maar al gauw lekten de teksten uit. Ze stonden namelijk vol avonturen die mensen graag wilden lezen: stormen, schipbreuken, ontdekkingen van verre landen en ontmoetingen met onbekende dieren en mensen die een heel nieuw perspectief boden op de Nederlandse samenleving. Weldra werden verschillende journalen dan ook gedrukt en uitgegeven, en soms ook bewerkt, waarbij de verteller natuurlijk benadrukte dat het allemaal echt was gebeurd.

Bontekoe

Het beroemdste reisverhaal uit de zeventiende eeuw is honderden malen herdrukt en tot in onze tijd populair gebleven: het Journael ofte Gedenckwaerdighe beschrijvinge vande Oost-Indische Reyse van Willem IJsbrandszoon Bontekoe uit Hoorn (1646). Bontekoe was een schipper en hij vertelt over zijn reizen naar en in Azië in de jaren 1618-1625. De stijl is beknopt en zakelijk, zoals gebruikelijk in een scheepsjournaal, maar soms toont Bontekoe ook gevoelens van angst, verwondering en dankbaarheid, alsof de uitgever hem wat schrijftips heeft gegeven. Deze combinatie van realisme en menselijkheid bleek zeer succesvol.

Onderweg maakt Bontekoe van alles mee, maar het indrukwekkendst voor hedendaagse lezers is misschien wel het dagelijks leven aan boord. De maandenlange tochten zonder vers voedsel en schoon drinkwater konden ontaarden in een ware hel. Met name voor de bemanning, die vaak niet (geheel) vrijwillig waren aangemonsterd,  was het verschrikkelijk zwaar. Door honger, dorst, ziekte en de gevaren onderweg kon de spanning hoog oplopen. De VOC ging daarmee om door hen te onderwerpen aan een ijzeren discipline en wrede straffen. Zo voert Bontekoe, als zijn mannen slecht wachthouden, de volgende regel in: wie slapend op zijn post wordt aangetroffen, ‘zal drie maal van de ra vallen en met honderd slagen voor de mast worden gelaarsd’.  De kans dat de veroordeelde het er niet levend vanaf bracht was aanzienlijk.

Schipbreuk

Op de eerste reis van Bontekoe gaat het meteen mis. Op weg naar Oost-Indië ontstaat er brand aan boord en ontploft het buskruit:

Ik stond, toen het gebeurde, bij de grote hals boven op het schip en ongeveer zestig personen stonden recht voor de grote mast en gaven elkaar de emmers met water door. Die werden allemaal weggeslingerd en tot hutspot geslagen, zodat er geen stukje meer van terug te vinden was, zo min als van de anderen aan boord. En ik, Willem IJsbrantsz, Bontekoe, toentertijd schipper, vloog ook de lucht in; ik wist niet beter of ik moest ook sterven. Ik stak mijn handen en armen op naar de hemel en riep: ‘Daar ga ik heen, O Heer! Wees mij arme zondaar genadig!’ Meende dat dit mijn einde betekende, maar behield ‘terwijl ik de lucht in vloog’ mijn volle verstand en kreeg een licht gevoel van binnen, dat nog met enige vrolijkheid vermengd was, leek het wel. Zo ging ik weer omlaag en kwam in zee terecht, tussen de brokstukken en planken van het schip, dat helemaal aan flarden was. Toen ik in het water lag vatte ik zoveel nieuwe moed, dat het leek alsof ik een ander mens geworden was. 

Na deze bijna-doodervaring wordt Bontekoe opgepikt door een sloep met andere overlevenden. Weken dobberen ze rond over de Indische Oceaan. Van hun kleren maken ze zeilen, waarmee ze bovendien regenwater kunnen opvangen. Dankzij een zwerm vogels en vliegende vissen die de bood inspringen, verhongeren de mannen net niet. Dan stranden ze vrij plotseling op een eiland voor de kust van Sumatra:

We sprongen (zo goed als we dat konden) allemaal aan land en begonnen van alles bij elkaar te graaien. Maar zodra ik voet aan wal gezet had, viel ik op mijn knieën en kuste de grond van blijdschap en dankte God voor zijn genade en barmhartigheid, en omdat Hij ons niet beproefd had zonder uitkomst te bieden; want deze dag was de laatste; de bemanning was van plan geweest om daarna de jongens om te brengen en op te eten. 

Bontekoe beschouwt de ramp als een beproeving in vast geloof en de redding als een teken van Gods genade. De scheepsjongens zullen het anders hebben ervaren.

Koloniale ontmoetingen

In Sumatra ontmoet Bontekoe de oorspronkelijke bevolking. Na het bezoek aan een dorpje wordt hij door zijn gastheren over een riviertje teruggeroeid naar de kust. Plots daagt er gevaar:

Toen we ongeveer halverwege [op weg naar] de boot waren, begonnen ze te tieren en tegen elkaar te kakelen; het had er alle schijn van dat ze van plan waren mij om te brengen. Toen ik dat zag werd ik zo bang dat het hart me in het lijf omdraaide en ik beefde van angst; daarom wendde ik me tot God en bad Hem om genade en dat Hij mij inzicht wilde geven omtrent wat me in deze toestand te doen stond. En het leek of een inwendige stem tegen me zei dat ik moest gaan zingen, wat ik deed, zo bang als ik was. Ik zong dat het door de bomen en de bosjes schalde, want de rivier was aan beide oevers met hoge  bomen begroeid. En toen ze me zo zagen en hoorden zingen, begonnen ze zo hard te lachen, dat ik achter in hun keel kon kijken, zodat het leek alsof ze dachten dat ik geen probleem van hen maakte, maar inwendig was het me heel anders te moede dat zij dachten. Zo kwam ik er bij die gelegenheid achter dat een mens nog zingen kan uit angst als hij in de rats zit … 

Bontekoe arriveert veilig bij zijn schip. Opnieuw maakt hij duidelijk dat hij door God werd beschermd. De lezers konden uit zulke verhalen opmaken dat de VOC en het Nederlandse kolonialisme zaken waren waar Gods zegen op rustte. Zo kreeg een spannend avonturenboek een godsdienstige en politieke dimensie.

Sprekende stiltes

Sumatra is het laatste eiland op weg naar Java met de handelspost Batavia, het centrum van de VOC-handelsnetwerken in Azië. Hier brengt Bontekoe verslag uit bij de hoogste gezagvoerder van de kolonie, Jan Pieterszoon Coen. Deze reageert laconiek op de ontberingen: "Niets aan te doen, dat is een groot ongeluk." Vervolgens laat hij zijn gouden beker vullen met Spaanse wijn: "Ik drink op uw geluk, schipper!" Bontekoe vertrekt geen spier, maar hij lijkt geen vriend van Coen te zijn geweest. Als vrijzinnig remonstrant stond hij in de religieus-politieke crisis lijnrecht tegenover de streng calvinistische Coen. Noch schrijft Bontekoe, die tot 1622 in Batavia blijft, over de gewelddadigheden op de Banda-eilanden. In 1621 liet Coen, om het nootmuskaatmonopolie veilig te stellen, op Ambon een genocide aanrichten, waarbij het grootste deel van de oorspronkelijke bevolking werd vermoord of tot slaaf gemaakt en vervangen door Afrikaanse slaafgemaakten. Was Bontekoe niet op de hoogte of is zijn tekst gecensureerd? Wat de reden ook is geweest, het scheepsjournaal van Bontekoe vertelt niet het hele verhaal van het vroege Nederlandse kolonialisme.
 

Trailer film

In 2007 is De scheepsjongens van Bontekoe verfilmd door Steven de Jong. Aan de film is een romantische verhaallijn toegevoegd, waarin de jongens verliefd worden op het Sumatraanse meisje Dolimah. Hier kun je de trailer bekijken.