Landjuwelen waren oorspronkelijk wedstrijden tussen schuttersgilden uit het oude hertogdom Brabant (nu Noord-Brabant en de Belgische provincies Vlaams-Brabant en Antwerpen). De rederijkers organiseerden naar dit voorbeeld wedstrijden tussen de kamers. Een volledige landjuweelcyclus bestond uit een reeks van zeven wedstrijden. Wie won moest de volgende wedstrijd organiseren. De cyclus die tussen 1515 en 1561 werd georganiseerd, vond plaats in: Mechelen (1515), Leuven (1518), Diest (1521), Brussel (1532), Mechelen (1535), Diest (1541) en ten slotte Antwerpen (1561).
De hoofdprijs van een landjuweel was een zilveren schaal (of een beker) die de organiserende kamer had laten maken. Met de eerste wedstrijd in een landjuweel kon er één schaal worden verdiend, met de tweede twee schalen, enzovoort, tot zeven dus.
Op landjuwelen en andere wedstrijden kwamen verschillende literaire genres aan bod. De rederijkers organiseerden vaak een wedstrijd rond een centrale vraag, een zinne, bijvoorbeeld: ‘Wat zet de mens het meest tot de kunsten aan?’ of ‘Wat is de beste troost voor een stervende?’ De kamers moesten dan met een toneelstuk, een spel van zinne (waarbij de zinne de gestelde vraag is) een antwoord geven.
Andere wedstrijdcategorieën waren de vermakelijke, kluchtige toneelstukken, esbattementen, liederen en het rebusblazoen. Dat was een soort wapenschild met daarop een rebus. De oplossing van die rebus was een spreuk of een leus.
Het landjuweel dat de rederijkerskamer De Violieren in augustus 1561 in Antwerpen organiseerde, werd het beroemdste. Veertien kamers namen deel en trokken bij de intrede in feestelijk kostuum, met muziek en zang, vergezeld van tientallen praalwagens door de stad. De leden van de rederijkerskamer De Heybloemkens (Turnhout) zongen bij de intocht een lied ter ere van De Violieren. Ze hoopten dat ze een goede bijdrage kunnen leveren, zoals de Retorica vraagt:
Helpt ons Rhetoricam heerlijk vieren
binnen Antwerpen hoog vermaard.
Ter eren der zoeter Violieren,
zijn wij Heibloemkens hier vergaard.
Help ons de Retorica eervol luister bij te zetten
in het zeer beroemde Antwerpen.
Om de vriendelijke Violieren te eren,
zijn wij, Heidebloempjes, hier samengekomen.
Van het podium waarop dit alles zich afspeelde is een afbeelding bewaard.
Dit was voorlopig het laatste grote landjuweel want niet lang na 1561 barstten in noord en zuid de godsdiensttwisten los. Alle latere wedstrijden waren veel kleinschaliger. De laatste vermeldenswaardige rederijkerswedstrijd, een refreinfeest, vond plaats in Mechelen in 1620. Maar toen was het accent eigenlijk al naar het noorden verschoven.
In 1922 blies men het landjuweel in Vlaanderen nieuw leven in als een wedstrijd voor amateurgezelschappen die het tegen elkaar opnemen om de landjuwelentrofee te winnen.
Rederijkerskamers in het zuiden
In het zuiden waren heel wat rederijkerskamers actief, vooral in de vijftiende en zestiende eeuw. Deze kamers hadden vaak bloemen- of plantennamen, zoals De Roos (Leuven), Het Kersouwken (madeliefje; Nieuwpoort), De Leliebloeme (Diest), De Jenettebloem (narcis; Lier), De Olijftak (Antwerpen) en De Violieren (Antwerpen), maar ook namen als De Fonteine (Gent) of Den Boeck (Het Boek of De Bijbel; Brussel) kwamen voor.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) kregen de zuidelijke kamers het zwaar te verduren. Toen de Spaanse troepen in 1585 Antwerpen innamen en het rooms-katholicisme in het zuiden de enig toegestane godsdienst werd, vertrokken heel wat rederijkers naar het noorden, waar ze nieuwe kamers oprichtten, zoals in Amsterdam, Leiden of Haarlem. Maar de Spaanse en katholieke overheden in het zuiden bleven de rederijkerskamers als haarden van ketterse ideeën zien. Daarom traden ze in de tweede helft van de zestiende eeuw steeds strenger op tegen de rederijkers. Maatschappijkritiek en politieke of religieuze discussies waren uit den boze, en religie mocht alleen aan bod komen om een moraliserende les te vertellen.
Door de strenge controle werden opvoeringen op straat steeds moeilijker. Daarom trokken de rederijkers zich terug in speelzaaltjes. Echte schouwburgen waren te duur voor hen. Ze konden commercieel niet op tegen de concurrentie van rondtrekkende, professionele gezelschappen en van het schooltoneel van de jezuïeten.
Tot de bekendste zuidelijke rederijkers uit de periode 1550-1700 behoren Cornelis van Ghistele (circa 1510-1573), Jan Baptist Houwaert (1533-1599), Willem van Nieuwelandt (1584-1635), Michiel De Swaen (circa 1610-1673), Willem Ogier (1618-1689) en zijn dochter Barbara (1648-1720).
In de loop van de zeventiende eeuw werden de rederijkers minder actief, maar heel wat kamers zouden het toch tot tegen 1800 volhouden. In de negentiende en twintigste eeuw leefde een aantal kamers op. Hoewel ze niet meer zo bepalend zijn voor het literaire leven als hun voorgangers uit de vijftiende en zestiende eeuw, zijn ze tot op de dag van vandaag actief.