Parnas Dreun

Willem van Swaanenburg, 1723

Willem van Swaanenburg (1679-1728) componeerde ‘Parnas Dreun’ in drie uur en maakte daarmee naam voor eeuwen. Nooit eerder schreef iemand zo’n ongebruikelijk gelegenheidsgedicht. De dichter zelf omschreef het als een ‘onredelijk vers, ja een Quintessens van alle onredelijke gedichten’. Van Swaanenburg maakte dit huwelijksgedicht voor notaris George Wetstein (1688-1726), zoon van een beroemd uitgever, die er zeer verguld mee was. Het gedicht werd nadien herdrukt in Van Swaanenburgs enige dichtbundel: Parnas, of de Zang-Godinnen van een Schilder. (1724).

Dat ik een paradijs kon torsen, op mijn pennen,
Ik bouwde een prieel van parels, en kristal,
En cederde uw hof tot een oranje wal,
Waarin Zephirus zou zijn Flora’s wagen mennen.

Ik stak al ’t ijs in brand, en deed de zomer dansen
Op klompen van robijn, langs vacht van elpenbeen,
Ik deed den Aganip van zand, en wellen treên,
Om u, met haar gekus, voor ieders oog te kransen.

Clichébeelden

Met deze opeenstapeling van edelstenen, parels, kristal en onverwachte beelden veroorzaakte Van Swaanenburg een regelrechte schok in de Amsterdamse dichterswereld. Vergeleken met een doorsnee huwelijksgedicht, waarin bruid en bruidegom meestal met clichébeelden werden toegesproken, leek het alsof deze dichter ontspoorde of op zijn minst hallucineerde. En dat was precies de bedoeling. Van Swaanenburg had een hekel aan de bestaande dichterlijke conventies en vond het belangrijker om geïnspireerd te dichten.

Daarom manifesteerde hij zich als een improviserend en vooral experimenterend dichter met een voorliefde voor bizarre, ongebruikelijke beelden. Wel gebruikte hij een traditionele versvoet, die van de alexandrijn. Van Swaanenburg was vierenveertig toen hij het gedicht schreef. Hij had al een carrière als landschapsschilder, privé-leraar en acteur achter de rug. Maar rond 1723 probeerde hij een bestaan als schrijver op te bouwen. Omdat tijdschriften een doorgaande bron van inkomsten waren, lanceerde hij op 3 februari 1724 een satirisch weekblad De Herboore Oudheid, of Europa in ’t Nieuw. Het stond vol met hermetische poëzie, wat de verkoop niet bevorderde. Het laatste nummer ondertekende Van Swaanenburg met ‘gek zonder poen’.

Armoede

Onder de spreuk ‘Virgilius zonder Maecenas’ publiceerde de schrijver in de jaren daarna nog wat poëzie en tijdschriften. Eerlijkheid was zijn grootste drive: 'Ik ly liever arremoede, dan dat ik mij door den loogen zou verrijken.' Egoïsme, corruptie en grootkapitaal stonden volgens hem spirituele groei in de weg. In 1728 stierf de man die als een 'Aartspauker' de geschiedenis in ging en die over zichzelf schreef:

Myn naam alleen die blijft, ach! was die mede voort!
Zo wierd ik van niemand ooit in myne rust gestoort,
Ei, meld my niet, ô neen! wilt SWAANENBURG vergeten!
Een Man, die bly van aard, van droefheid is versleten: