Het succes van avonturenromans

Van Pulp Fiction tot True Crime

Avonturenromans hingen aan elkaar van onwaarschijnlijke avonturen. Toch waren ze realistischer dan menig ander genre: ze maken iets zichtbaar van de achttiende-eeuwse 'struggle for life'. Misschien waren ze daarom zo populair.

Literatuurhistorici rekenen ‘avonturenromans’ tot de categorie ‘populair proza’, en scharen daaronder ook verwante genres als de schelmenroman, erotische roman, criminele biografie en travestieroman. Dit soort romans zijn realistischer dan ze op het eerste gezicht lijken. Vernieuwend was dat zij niet gingen over hooggeplaatste personen zoals ridders, koningen en Bijbelse personages, maar over herkenbare en marginale personen in de samenleving. Vrouwen die als man verkleed de wereld in trokken, mannen die zich al gokkend en kaartspelend door het leven sloegen, misdadigers die roofden en moordden: ze kwamen daadwerkelijk voor en hun levens werden met veel leedvermaak en fantasie beschreven.

De eerste Nederlandse avonturenromans verschenen rond 1670 en in de eeuw die volgde, werden er honderden geschreven en vertaald. De achttiende-eeuwer kreeg maar niet genoeg van dit soort realityseries.

Alledaagse personages

De hoofdpersonen van deze romans - studenten, boeren, koopmannen, avontuurlijke vrouwen, hoeren, oplichters - kwam je dagelijks tegen, vooral in de grote steden. Ze probeerden allemaal te overleven in een harde wereld, waarin geluk was weggelegd voor een handjevol personen, en waarin geweld, teleurstelling en lichamelijk lijden aan de orde van de dag waren. De hoofdpersoon uit De Amsterdamse Lichtmis (1731) houdt zich in leven door kaart te spelen, waarbij hij gewetenloos liegt en bedriegt. Terwijl hij van stad naar stad reist, leidt hij een leven als ‘lichtmis’: iemand zonder moraal die de ene vrouw na de andere versiert. In De ongelukkige levensbeschryving van een Amsterdammer (1775) werkt de hoofdpersoon vanaf zijn tiende bij een boekverkoper. Die laat hem kranten bezorgen in de stad. Maar de jongen is meer geïnteresseerd in snoep en kattenkwaad dan in iets anders:

’s Ochtends om elf uur werd de beurs geopend. Dan kwamen daar de joodse handelaren met hun taartjes en andere lekkernijen. Ik kreeg veel fooi, dus kon ik veel snoepen. Soms kwam het voor dat ik op een middag een kwartje aan taartjes kon verteren, zodat, als we om twee uur gingen eten, ik geen honger meer had. Mijn meester vroeg wel of ik ziek was, maar de meid, die me vaak van de beurs had afgehaald, die zei dan soms: “Hij zal zijn lijf weer vol taartjes gegeten hebben.” Het was daar de hele beurstijd druk met kantoor-, winkeliers-, en andere jongens. Daar liepen dan ook Joden, die ook alles kochten van de jongens, zodat sommigen daar veel geld wonnen en de jongens op die manier tot dieven maakten; ook leenden zij je wel geld als je bij hen bekend was. Ik werd op het laatst een meester in spelen en kwaad doen.

In dit citaat worden Joodse handelaren voor de gek gehouden en zo belachelijk gemaakt: de verlichte literatuur was lang niet altijd tolerant was voor alle bevolkingsgroepen.

Ik-vorm

Veel avonturenromans worden verteld in de ik-vorm. Daardoor lijkt het alsof het verhaal een autobiografie is, een waargebeurd levensverhaal, terwijl het meestal verzonnen is. Kenmerkend voor avonturenromans is ook dat voortdurend de spot wordt gedreven met het onrecht en de hypocrisie in de wereld. Heel veel personen blijken er een dubbele moraal op na te houden. Zo gaat de eerder genoemde Amsterdamse lichtmis op stap met een monnik die helemaal niet zo vroom blijkt te zijn: deze monnik doet zich voor als baron, gaat mee naar de hoeren en loopt evenals de lichtmis een geslachtsziekte op. Bovendien is hij meer geïnteresseerd in geld dan in godsdienst. In onderstaand fragment uit De Amsterdamse lichtmis keren de lichtmis en zijn vriend de monnik, die zich voordoet als de heer Vergezicht, na veel avonturen in Frankrijk terug naar Nederland. Om geld te verdienen pikken ze hun oude levenswijze op. Ze gaan op zoek naar vreemde heren om mee te kaarten.

[…] maar omdat ons geld dagelijks minder werd, zonder dat er iets bij kwam, namen we ons voor ons oude handwerk weer op te pakken, waardoor we regelmatig een reisje heen en weer naar Utrecht maakten, naar Den Haag, naar Leiden, om in de gelegenheid te komen om met vreemde heren kennis te maken in schuiten of postwagens, die wij allen meenamen naar onze herberg, en wanneer wij er tegenkwamen die wilden spelen, plukten wij ze zodanig dat ze nauwelijks geld overhielden om hun gelag te betalen, maar daar stonden wij altijd bij de hospes voor in, die ons van zijn kant weer de hand bood. Maar omdat een dergelijke manier van leven niet eeuwig kan duren zonder dat het geluk keert, zo gebeurde het dat wij op een zekere dag, toen we dachten vreemdelingen en onwetenden voor ons te hebben, dusdanig in onze mening werden bedrogen, dat we op een avond meer dan tienduizend gulden verloren en in diezelfde week het restant van ons kapitaal. Daar kwam bij dat we zo bekend waren geworden dat niemand meer met ons te maken wilde hebben. We hadden nog maar duizend gulden over, waardoor we genoodzaakt waren onze knechten te ontslaan. De Heer Vergezicht stelde mij voor met hem naar Duitsland te vertrekken. Ik kon daar niet toe besluiten omdat ik mij verbeeldde dat het voldoende was om ongelukkig te zijn zonder ook nog in een vreemd land te verkeren, zodat wij uit elkaar gingen, hij zijn reis naar Duitsland begon, zonder dat ik ooit nog iets van hem heb gehoord. Ik nam in een klein kroegje mijn intrek, waar ik gelegenheid had om door te kaarten vaak vrij logies te winnen, waardoor ik mijzelf zeer sober in leven hield. Maar ik behield al mijn kleren en linnen, waardoor ik nog enig aanzien had. Bovendien had het geluk mij nog niet helemaal verlaten. Toen ik een keer in Utrecht was in een herberg, raakte ik met een Duitse baron aan het spelen en wist het zo goed te draaien dat ik vijfduizend gulden aan goud van hem won plus zijn gouden horloge. Ik beloofde hem de volgende dag revanche te geven, maar ik vertrok met de eerste de beste schuit naar Amsterdam, waar ik meteen van herberg veranderde. Ik had mijn oog laten vallen op een jonge weduwe, van wie ik wist dat ze ook zo’n zesduizend gulden bezat, zodat ik me voornam om met haar kennis te maken, hetgeen ze me toestond. Toen ik op een zekere dag met haar naar Haarlem reed, had ik de pech om onderweg twee reizigers tegen te komen, die ook op een koets zaten. Toen die dicht bij ons was, zeiden ze jonker stop, of dat hoertje moeten wij hebben. Zulke woorden, zoals men kan voorstellen, bevielen mij niet, en nog minder mijn engeltje dat naast mij zat...

Echte levens

Soms speelden werkelijk bestaande personen de hoofdrol in avonturenromans, zoals in de populaire biografieën van bekende criminelen. De bestsellers van de eeuw waren enkele romans over het leven van de sluwe, joodse financier Aaron Abrahams, die in 1737 tot veertig jaar rasphuis (gevangenis voor mannen) werd veroordeeld. Van Den Bedrieger Bedroogen of den Gevangen Smous (1737) en Den gestraften Bedrieger, of den Smous in het Rasphuis (1737) werden meer dan tienduizend exemplaren verkocht.

Ook travestieromans – romans over vrouwen die als man verkleed door het leven gingen – waren realistischer dan men zou vermoeden. Om meer bewegingsvrijheid te krijgen kozen sommige vrouwen voor een mannenbestaan, iets dat in de achttiende eeuw verboden was, maar toch regelmatig voorkwam. In De Kloekmoedige land- en zeeheldin (1706) gaat de vrouwelijke hoofdpersoon als Hendrik van den Berg door het leven. Ze dient in het leger en in de vloot en wordt pas ontmaskerd als ze bij een zeeslag ernstig gewond raakt aan een bil en bij de dokter dus met de billen bloot moet. Het bekende zeemanslied ‘Daar was laatst een meisje loos’, dat vermoedelijk uit de achttiende eeuw dateert, gaat over deze vrouwen die als matroos gingen varen.